Deel 10 : De onzichtbare realiteit -
Saul en David

Saul en David

Wij zijn gebleven bij de aanstelling van koning Saul en de profetische verzen over zijn handelswijze. Evenals Stefanus de geschiedenis van het volk Israël aanhaalde voor zijn volksgenoten, om hen te overtuigen van Yahuah Zijn plan en Yahuah Zijn gezondene, Yahusha, zo doet Paulus dat voor zijn landgenoten in de synagoge te Antiochië, Handelingen 13:16-23. Hierin geeft Paulus een betoog over wat er met het volk Israël is gebeurd vanaf dat Yahuah hen uit Egypte geleid heeft.

In 1 Samuel 13:13-14 lezen wij opnieuw wat Saul te horen krijgt via Samuël. In 1 Samuel 16:7 en 12 lezen wij over de aanstelling, de zalving van David. Vers 13: “Toen nam Samuël de oliehoorn, en hij zalfde David in het midden van zijn broederen. En de Geest van Yahuah werd vaardig over David van die dag af en voortaan.”

In 1 Samuel 16:14 e.v. lezen wij over een boze geest: “En de Geest van Yahuah week van Saul; en een boze geest van Yahuah verschrikte hem.” De knechten van Saul weten of denken kennelijk dat het om een boze geest gaat en bedenken iets om die geest te verdrijven. Dan komt David in beeld als degene die op een muziekinstrument moet spelen om de boze geest bij Saul te verdrijven. Want van David weten zij dat Yahuah met David is, vers 18. In vers 23 lezen wij de vervulling van deze handelswijze. Opnieuw zien wij dat de onzichtbare realiteit kracht uitoefent op mensen.

Boze geesten van Yahuah Zijn zijde zien wij vaker terug in de Schrift. 1 Koningen 22:13-23 e.v. Hoe moeten wij deze “boze geesten” interpreteren? Het is Yahuah Zijn vrije wil om in Zijn schepping personen te benaderen via allerlei “kanalen”. Doelende hier op de mogelijkheden die Yahuah heeft vanuit de onzichtbare realiteit. Al die “geesten” worden ingezet om Yahuah Zijn plan ten uitvoer te brengen.

In de geschiedenis van David, voor zijn koningschap, zien wij weer een volgende confrontatie tussen Yahuah Zijn gekozene en de tegenstanders van Yahuah. Het betreft het gevecht met Goliath.

1 Samuel 17:4 “Toen ging er een kampvechter uit het leger der Filistijnen; zijn naam was Goliath van Gat; zijn hoogte was zes ellen en een span.” Zie ook 1 Samuel 17:23. Misschien leggen wij niet direct een link met Goliath en de plaats Gat waar hij vandaan kwam, maar die is er wel. Denk aan wat er in Jozua 11 staat.

Jozua 11:21-23 “Te dien tijde kwam Jozua en roeide de Enakieten uit, van het gebergte, uit Hebron, Debir en Anab, van het gehele gebergte van Juda en van het gehele gebergte van Israël. Jozua vernietigde (kharam) hen met hun steden. Er bleven geen Enakieten over in het land der Israëlieten; alleen te Gaza, te Gat en te Asdod zijn er overgebleven.”

Was Goliath dan een Enakiet? Enakieten behoren tot de reuzen, zoals wij in Deuteronomium 2 gelezen hebben. Deuteronomium 2:10: “De Emieten hadden eertijds daarin gewoond, een groot en talrijk volk, lang als de Enakieten; ook dezen (de Emieten) werden voor reuzen gehouden, evenals de Enakieten, maar de Moabieten noemen hen Emieten.”

Deuteronomium 2:20-21a “Ook dit (Ammon) wordt voor een land van Refaieten (reuzen) gehouden; de Refaieten (reuzen) woonden tevoren daarin; en de Ammonieten noemden hen Zamzummieten. Een groot en talrijk en lang volk, als de Enakieten;” Refaïeten zijn dus reuzen. Was Goliath dan een Refaïet?

Het woord reuzen komt hier van “r aa ph aa” (Strong 07497), en wordt vertaald met reuzen of Refaïeten. Dit is reeds bekend bij ons, maar wij moeten gaan aantonen dat Goliath tot die categorie reuzen behoorde die overgebleven waren in Gat. Israël wordt nu in de tijd van koning Saul via David geconfronteerd met zo’n overgebleven reus: Goliath.

Wat gebeurt er? Een van die reuzen is dus Goliath. In 1 Samuel 17:4-7 lezen wij over deze Goliath, die dienst doet in het leger van de Filistijnen. Veertig dagen lang daagde Goliath Israël uit! Goliath richt zich tot de slagorde van Israël, zie vers 8 en 10. Goliath maakte er dus een gewoonte van om dit te doen. Maar David ziet dat uitdagen van Goliath heel anders. In vers 26 staat dat Goliath volgens David de slagorde van de levende Elohim tart. Dat wordt herhaald in vers 25, 36 en in vers 45. Het woord dat vertaald is met “tarten” betekent: verwijten, uitdagen, honen, beschimpen. En dat kan David niet over zijn kant laten gaan. David was de kleinste (jongste) van al zijn broers, vers 14. Als de Israëlieten Goliath zagen aankomen, sloegen zij op de vlucht, vers 24. David wil de strijd wel aangaan met Goliath. In vers 43 vervloekt Goliath David bij zijn goden! Vervolgens moeten wij zorgvuldig lezen wat er staat.

David vertrouwt volledig op Yahuah, lees vers 45-47. Het is een strijd van Yahuah! De uitslag van dit duel staat vast. De kop van Goliath (type van de antichrist) werd door een (slinger) steen van David (type van Yahusha) getroffen. Lees de extra informatie in Richteren 20:16. Goliath valt op zijn aangezicht ter aarde, vers 49. Denk aan de visgod Dagon van de Filistijnen, toen de ark van het verbond naast Dagon geplaatst werd. Vervolgens wordt Goliath met zijn zwaard door David onthoofd, vers 51. Denk aan de tweede val van Dagon, 1 Samuel 5:3-4. Vervolgens slaan de Filistijnen op de vlucht, vers 51.

Is deze confrontatie tussen David en Goliath een voor-vervulling van Genesis 3:15 en een verwijzing naar Daniël 2:34-35? Let op! Ook het beest uit Openbaring 13 zal Yahuah tarten, zie Openbaring 13:5-6. Denk bij al deze woorden aan de geestelijke strijd die zich afspeelt tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld.

Nu nog het bewijs dat Goliath afstamde van de reuzen. Dat blijkt uit een ander voorval tussen de Filistijnen en Israël. Want, zijn na de dood van Goliath niet alle reuzen verdwenen? Wij gaan naar 2 Samuel 21:15-22.

Dit is een deeltje extra Schriftonderzoek. Wij weten dat wij momenteel beschikken over Bijbelvertalingen die telkens vertalingen zijn van vertalingen, enz. Door al die opeenvolgende vertalingen kan er nog wel eens een onnauwkeurigheid plaatsvinden. Dat komt tot uiting als wij gaan lezen in 2 Samuel 21. Eerst lezen vers 15-22. In vers 19 kunnen de vertalingen nogal van elkaar verschillen en daardoor ontstaat er een nogal scheef beeld van de situatie. Vers 22 bevestigt dat deze vier afstammen van Rafa, de reuzen. Maar is dit dan een andere Goliath in vers 19? Want de Goliath die wij kennen is al door David gedood. Hoe lossen wij dat op? Dat doet de Schrift voor ons.

De vergelijkende teksten staan in 1 Kronieken 20:4-8. Er is sprake van 4 Filistijnen die in gevecht komen met David en de zijnen. Van 3 wordt hier gezegd dat zij afstammen van Rafa (Strong 07497), dus van de Refaïeten, de reuzen. In vers 5 is sprake van Lachmi, de broer van Goliath! Lachmi betekent: mijn brood. In 2 Samuel 21:19 is sprake van Beth-halachmi (SV), hetgeen betekent: huis van brood. Dat betekent dat dan ook Goliath afstamt van Rafa, zoals al vermeld stond in 2 Samuel 21:22.

Wij zien dat de strijd blijft doorgaan tussen de mensen die Yahuah zich verkozen heeft en de wezens die werkzaam zijn voor de onzichtbare realiteit, nazaten van de Nefilim. Je zou bijna zeggen dat in onze tijd afstammelingen van de Enakieten en Rafaïeten nog steeds rondwaren in Gaza en omgeving. De strijd lijkt heden, na zoveel jaren, nog steeds gaande vanuit dezelfde plaatsen als toen.

Wanneer wij nog wat langer stilstaan bij datzelfde grondwoord, Strong 07497 rapha, dan zien wij dat een equivalent, Strong 07496, de betekenis heeft van: geesten van overledenen, schimmen, geesten.

Dit woord komt in totaal 8 keer voor: Job 26:5; Psalm 88:11; Spreuken 2:18; 9:18; 21:16; Jesaja 14:9; 26:14, 19. En er is moeite met de vertaling. De een vertaalt “doden”, de andere “overledenen” en weer een ander “schimmen”. Als je deze verzen leest, zit er een element in van kwaad, slechtheid, verworpenheid. Het betreft een omschrijving van “schimmen”, die niet aan Yahuah Zijn kant staan of gestaan hebben. De overeenkomst zit in het grondwoord Rapha. Hoe komt men dan aan deze verklaring?

In het boek Henoch is sprake van de dood van de reuzen, maar waarvan hun geest blijft ronddolen. Wij zouden het heden wellicht “demonen” noemen.

Henoch 15:8-12 “En nu zullen de reuzen die voortgekomen zijn uit geest en vlees kwade geesten genoemd worden op de aarde, en op de aarde zal hun verblijfplaats zijn. Kwade geesten zijn van hun lichamen uitgegaan, want uit mensen zijn ze geboren, maar bij de heilige Wachters ligt hun begin en eerste oorsprong; zij zullen kwade geesten op aarde zijn, en kwade geesten zullen zij genoemd worden. En zoals de geesten van de hemel in de hemel hun woonplaats zullen hebben, zo zullen de geesten van de aarde, die op aarde geboren zijn, hun woonplaats op aarde hebben. En de geesten der reuzen teisteren, onderdrukken, vernietigen, vallen aan, strijden, en bewerken de afbraak van de aarde, en veroorzaken moeilijkheden: zij nemen geen voedsel, maar hongeren en dorsten desondanks, en geven beroeringen. En deze geesten zullen tegen de mensenkinderen opstaan, en tegen de vrouwen, omdat zij van hen uitgegaan zijn.”

Wat moeten wij met deze omschrijving? Zijn dit de demonen waar later Yahusha steeds mee geconfronteerd werd, toen hij predikte op aarde, en die ook nu nog rondwaren? Al de demonen in de tijd van Yahusha wisten namelijk precies wie Yahusha was. Hoe kwamen zij aan die kennis? Laten wij dit nogmaals gaan lezen, want wij hebben dit al eens eerder behandeld bij de prediking van Yahusha. Maar het heeft alles te maken met de onzichtbare realiteit.

Markus 1:32b-34 "zij brachten tot Yahusha allen, die ellendig waren, en die van de duivel (daimonizomai) bezeten waren. En Yahusha genas velen, die door verscheidene ziekten ellendig waren, en vele duivelen (daimonion) wierp Yahusha uit en Yahusha liet de duivelen niet toe te spreken, omdat zij Yahusha kenden.”

Toch bijzonder, dat juist deze demonen wisten wie Yahusha was!

In Lukas 4:40-41, waar sprake is van hetzelfde voorval, roepen de “demonen” die uitgedreven worden: “Gij zijt de Messias, de Zoon van Yahuah. Yahusha bestraft hen en liet hen niet toe te spreken, omdat zij wisten dat Yahusha de Messias was.”

Niemand in Israël wist dat Yahusha de Messias was, behalve deze demonen. Yahusha zelf heeft, tijdens zijn aardse tijd, maar aan één persoon bekend gemaakt dat Hij de Messias was. Dat was aan de Samaritaanse vrouw bij de bron in Johannes 4:25-26.

Mattheüs 4:23-24: “En Yahusha trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagoge en predikte het evangelie van het koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk. En het gerucht drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Yahusha allen, die ziek waren, met verschillende ziekten en pijnen, bezetenen van de duivel en maanzieken (epilepsie) en verlamden en Hij genas hen.”

In Markus 3:7-12 is een andere gebeurtenis waarbij iedereen die genezen is Yahusha probeert aan te raken. De onreine geesten die Yahusha zagen, roepen ook hier: Gij zijt de Zoon van Yahuah. Yahusha zegt in vers 12: “En Yahusha gebood hun nadrukkelijk dat zij Hem niet kenbaar zouden maken.”

Mattheüs 9:32-34: “Terwijl zij heengingen, zie, men bracht een doofstomme mens en van de duivel bezeten bij Yahusha. En als de duivel uitgeworpen was, sprak de doofstomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: Zoiets is nog nooit in Israël gezien. De Farizeeën zeiden: Hij werpt duivelen uit door de overste der duivelen."

Lukas 8:27 gaat over een man die bezeten is door duivelen (daimonion). Ook deze bezetene roept: “Wat heb ik met U te doen, Yahusha, Gij Zoon van Yahuah, des Allerhoogsten, ik bid U dat Gij mij niet pijnigt.”

De naam van deze man blijkt Legio te zijn. Legio betekent: een legioen, een afdeling soldaten met wisselende aantallen. Want vele duivelen waren in hem gevaren, vers 31.

Lukas 9:1-2 “Toen riep Hij (Yahusha) de twaalven samen en gaf hun macht en gezag over alle boze geesten (daimonion) en om zieken te genezen. En Hij zond hen uit om het Koninkrijk van Yahuah te verkondigen en genezingen te doen.” Yahusha gaf hen macht en gezag! Hoe dat uitgevoerd moet worden lezen wij in andere verzen

Lukas 10:17: “En de zeventig zijn teruggekeerd met blijdschap, zeggende: Here, ook de boze geesten (daimonion) onderwerpen zich aan ons in Uw naam.”

Markus 16:17-18: “Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen; in mijn Naam zullen zij duivelen (daimonion) uitwerpen, in nieuwe talen zullen zij spreken ….”

1 Johannes 3:8b: “Hiertoe is de Zoon van Yahuah geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel zou verbreken.” Bezetenheid valt ook onder de werken van de duivel.

Mattheüs 6:13: “Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht en de heerlijkheid in alle eeuwigheid, amen.”

Jakobus 2:19: “Gij gelooft dat Yahuah één is? Daaraan doet gij wel, dat geloven de boze geesten ook (daimonion) en zij sidderen.”

Terug naar ons onderwerp over de onzichtbare realiteit. Want er is nog een onderwerp wat met dit woord Rapha te maken heeft. Wij zijn gevorderd tot de tijd van David. Wij lezen over de strijd van Saul en David tegen de Filistijnen.

2 Samuel 5:18: “Toen de Filistijnen gekomen waren en zich in de vlakte Refaïm verspreid hadden.” Tien keer is er in de canon van de moderne Bijbel sprake van de vlakte van Refaïm, het dal van de reuzen, en de Filistijnen legeren zich daar nogal eens, 2 Samuel 5:22 en 23. Waar ligt die vallei? Jozua 15:8: “Vervolgens liep de grens op naar het dal Ben-Hinnom, naar de zuidelijke berghelling van de Jebusieten, dat is van Jeruzalem; dan liep de grens op naar de top van de berg, die westelijk tegenover het dal Ben-Hinnom aan het noordelijke uiteinde van de vallei der Refaïeten ligt.” In Jozua 18:16 staat dit nogmaals vermeld.

Ben-Hinnom betekent: zoon van Hinnom. Hinnom betekent: geweeklaag, klaagzang. Vallei van geweeklaag doet ons denken aan het feit dat er op die plaats kinderoffers gebracht werden aan de Moloch. In het boek Leviticus wordt daar al 5 keer voor gewaarschuwd, 18:21; 20:2, 3, 4, 5. Later bouwt Salomo daar een hoogte voor de Moloch, 1 Koningen 11:7. Ook koning Achaz en koning Menasse bezondigen zich aan het brengen van kinderoffers, 2 Kronieken 28:3 en 33:6. Van deze naam Ben-Hinnom is gehenna, hel, afgeleid.

Wat is opnieuw opvallend? Abraham verbleef in Hebron en ligt daar begraven. Maar de stad heette daarvoor Kirjat-Arba, stad van Arba. Arba was de vader van de Enak. Nu lezen wij over de vallei der Refaïëten, over het dal van Ben Hinnom en dat grenst aan Jeruzalem, de berg Sion, de plaats die Yahuah zich verkozen had om daar te wonen. Het is zo dat Yahuah Zijn vijand probeert om zich zo dicht mogelijk te vestigen bij de plaats die Yahuah zich verkozen heeft, om daar te wonen of bij de personen die Yahuah uitgekozen heeft.

Laten wij wat zaken doornemen, die te maken hebben met het contact tussen de onzichtbare en de zichtbare realiteit. Yahuah spreekt tot of verschijnt aan diegenen, die uitgekozen zijn om een bepaald doel voor Yahuah te gaan vervullen. En dat doet Yahuah op een wijze die voor die mensen te onderscheiden is, zodat er voor die personen geen twijfel mogelijk is. Maar bij meerdere omschrijvingen lijkt het dat de raad van Yahuah deel uitmaakt van het spreken van Yahuah Zijn Woord.

Het begon met Adam en Eva. "Laat ons mensen maken …" Zij vonden het volgens Genesis 3:8 normaal om met Yahuah contact te hebben en te wandelen in de hof. Maar hadden zij met nog meer geestelijke wezens contact? Elders in de Schrift kunnen wij meer daarover te weten komen, als wij zorgvuldig lezen. Het betreft een gesprek tussen Elifaz en Job. Elifaz stelt Job een aantal retorische vragen. Dat zijn vragen waarbij geen antwoord wordt gegeven, maar de uitslag vaststaat.

Job 15:7-8 “Zijt gij de eerste mens geboren? Of zijt gij voor de heuvelen voortgebracht? Hebt gij geluisterd in de raad van Yahuah. En hebt gij u de wijsheid toegeëigend?”

Het antwoord op al die vragen is: nee! Job was niet de eerste mens, dat was Adam. En de mens kwam pas als laatste van Yahuah Zijn schepping. Job kon niet luisteren naar wat er in de raad van Yahuah gezegd werd. Maar de vraag suggereert dat Adam dat wel kon. Dus Adam wist van de raad van Yahuah. Tot slot lijkt dat Job de wijsheid zelf in pacht heeft? Bij Adam kwam die van Yahuah. Hoe gaat het verder met het contact tussen deze twee werkelijkheden na Adam? Yahusha zegt daar iets over tijdens zijn prediking op aarde.

Lukas 11:49-51 “Waarom ook de wijsheid van Yahuah zegt: Ik zal profeten en apostelen tot hen zenden, en van die zullen zij doden en zullen zij vervolgen. Opdat van dit geslacht het bloed van alle profeten wordt opgeëist, dat vergoten is van de grondlegging der wereld. Van het bloed van Abel, tot het …”

Als Abel de eerste profeet is, heeft Yahuah tot hem gesproken. Want wat doen profeten? Yahuah spreekt tot profeten en zij brengen Yahuah Zijn woord over aan mensen. Zij functioneren als intermediair tussen Yahuah en de mens. Meestal wijzen zij de mensen op hun verkeerd gedrag t.o.v. Yahuah, en trachten zij de mens terug te brengen naar de juiste relatie met Yahuah. Dat werk werd vaak bekocht met de dood. Abel wist hoe te offeren en zal dat zeker tegen zijn oudere broer gezegd hebben. En ook dat had voor Abel de dood tot gevolg.

Van Henoch en Noach wordt gezegd dat zij wandelden met Yahuah. Dat betekent dat zij in een intieme relatie verkeerden. Henoch was de intermediair tussen Yahuah en de zonen van Elohim. Yahuah sprak tot Noach m.b.t. de bouw van de ark en wat er zou gaan plaatsvinden. Daarna verschijnt Yahuah aan Abram, Isaäk, Jakob, Mozes, Jozua, Samuël. Zij allen hebben een fysieke ervaring met de onzichtbare realiteit. Vaak wordt de status van deze door Yahuah geroepen mensen door Yahuah bevestigd door uiterlijke manifestaties, zodat de mensen in hun omgeving bewijs zien van hun roeping.

Bij diverse beschrijvingen van en over Yahuah wordt ook de raad van Yahuah vermeld.

Genesis 1:26 “En Elohiem zei: Laat ons mensen maken naar ons beeld en onze gelijkenis.” Een leugen is dat dit over de door de Katholieke kerk verzonnen drie-eenheid zou gaan. Als dit “ons” over de drie-eenheid zou gaan, is het toch vreemd dat Yahuah hier tegen zichzelf staat te praten. Want als zij alle drie één zijn, weet iedereen wat er gezegd gaat worden. Het moet dus op de raad van Yahuah slaan. Dat wordt meerdere keren herhaald.

Genesis 11:7 “Welaan, laat ons nederdalen en daar hun taal verwarren …”

Bij de roeping van Jesaja, lezen wij in Jesaja 6:8 “Daarop hoorde ik een stem van Yahuah die zei: Wie zal Ik zenden en wie zal voor ons gaan?”

Wij zien dus meerdere verzen die ons enig inzicht geven in de onzichtbare realiteit. Verzen die aangeven dat er een strijd plaatsvindt, waar wij mensen op aarde regelmatig mee geconfronteerd worden.

Het lijkt er sterk op dat gaandeweg de geschiedenis Yahuah steeds minder zelf verscheen en sprak met personen dan vanaf de schepping, maar steeds meer is gaan communiceren via de profeten. Totdat de Profeet, Yahusha verscheen.

Volgende keer gaan wij verder met David en vervolgens met Salomo.

Einde over Saul en David, voor vervolg: Deel 11: De onzichtbare realiteit - Salomo en Jerobeam