Deel 7: De onzichtbare realiteit -
Isaak, Jakob en Mozes

Isaak, Jakob en Mozes

Wij zijn gekomen bij Isaak, de zoon van Abraham. Er wordt een vrouw gezocht voor Isaak. Die wordt gevonden in de familie van Abraham. Abraham had een broer Nachor. Die was getrouwd met Milka. Uit dit huwelijk wordt een zoon geboren, Betoeël. Deze Betoeël had een zoon genaamde Laban en een dochter genaamd Rebekka. En deze dochter Rebekka wordt de vrouw van Isaak.

Als Rebekka zwanger is spreekt Yahuah tot haar in Genesis 25:23: “Twee volken zijn in uw schoot en twee natiën zullen zich uit uw ingewand vaneen scheiden; het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk en de oudste zal de jongere dienen.” Hier is dus geen sprake van een verschijning van Yahuah aan Rebekka, maar alleen van spreken.

Op enig moment, als beide kinderen volwassen zijn, gebeurt er iets bijzonders. Vers 31-34: “Toen zei Jakob: verkoop mij op deze dag uw eerstgeboorterecht. En Ezau zei: Zie, ik ga sterven en waartoe baat mij het eerstgeboorterecht? Toen zei Jakob: Zweer mij op deze dag, en hij zwoer hem; en hij verkocht aan Jakob zijn eerstgeboorterecht.” Dit eerstgeboorterecht gaat in de toekomst nog een grote rol spelen. Wij doen er goed aan om dit in gedachtenis te houden. Normaal gesproken gaat het eerstgeboorterecht naar de oudste zoon, daarom heet het ook zo.

Genesis 26:1 “Eens kwam er een hongersnood in het land, behalve de eerste hongersnood, die er geweest was in de dagen van Abraham; en Isaak ging naar Abimelek, de koning der Filistijnen.”

In Genesis 26 herhaalt zich eenzelfde situatie tussen Isaak en Abimelek zoals bij Abraham en Abimelek. U moet dat zelf maar eens helemaal doorlezen. Wij lezen enkele verzen.

In vers 2 verschijnt Yahuah aan Isaak en geeft opdracht om niet naar Egypte te gaan, zoals Abraham gedaan had. Yahuah herhaalt aan Isaak de beloftes gedaan aan Abraham.

Genesis 26:3-5 “woon in dit land dat Ik u zeggen zal. Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en zal u zegenen; want aan uw zaad zal Ik al deze landen geven, en Ik zal de eed bevestigen die Ik Abraham, uw vader gezworen heb. Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde.” Waarom Yahuah dit doet staat in vers 5: “Omdat Abraham mijn stem gehoorzaam is geweest, en heeft onderhouden Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten.“

Het is dus de verdienste van Abraham, die doorberekend wordt aan Isaak. Luisteren naar Yahuah Zijn stem en Yahuah Zijn geboden doen, doet er dus toe ook voor het nageslacht.

In vers 24 verschijnt Yahuah opnieuw aan Isaak en maakt zich bekend als de Elohim van zijn vader Abraham. En opnieuw volgen er woorden van zegening en vermenigvuldiging omwille van Abraham.

In vers 34-35 lezen wij over de vrouwen die Ezau zich verkoos uit de Hethieten, afstammelingen van Kanaän. Daar zijn Isaak en Rebekka, de ouders van Ezau niet blij mee!

In Genesis 27 geeft Isaak zijn ouderlijke zegen aan een misleidende Jakob, maar ook een zegen aan Ezau. Alleen is dat voor Jakob een prettig vooruitzicht en voor Ezau niet. Daar wordt nogmaals gezegd dat Jakob boven Ezau geplaatst wordt, vers 28-29 en 37.

In Genesis 28 wordt een vrouw gezocht voor Jakob, maar niet uit de meisjes van de Kanaänieten, vers 1. In vers 2-4 herhaalt Isaak nu aan Jakob de beloftes die gedaan zijn door Yahuah aan Abraham. Vers 3: “En El Almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot een menigte van volken wordt.” En dat die beloftes ook mogen gelden voor Jakob. Yahuah vindt het kennelijk heel belangrijk dat elk volgend nageslacht van Abraham doordrongen wordt van deze woorden. Maar ook wij moeten aandacht besteden aan deze zegeningen en vervloekingen en beloftes, om een beter inzicht te krijgen in Yahuah Zijn plan. Daarom worden die woorden keer op keer herhaald. Voor ons gelden dezelfde principes.

Ezau kiest opnieuw een vrouw, maar nu bewust geen vrouw uit de Kanaänieten, maar een dochter van Ismaël, vers 8-9. De vraag is of dat wel gewaardeerd wordt door zijn ouders?

Onderweg naar Haran om een vrouw te gaan zoeken, krijgt Jakob een droom waarin Yahuah met hem spreekt en al de beloftes nogmaals herhaalt, zie Genesis 28: 12-15. Vervolgens wordt ons in een aantal hoofdstukken verteld hoe het Jakob verging met het zoeken naar een vrouw. Dan in Genesis 31:3 spreekt Yahuah weer tot Jakob: “Keer terug naar het land uwer vaderen en naar uw familie: Ik zal met u zijn.” In vers 11 spreekt de engel van Yahuah tot Jakob in een droom.

In Genesis 32:1-2 “En Jakob ging zijn weg en de engelen van Yahuah ontmoetten hem! En toen Jakob hen zag zei hij: Dit is een leger van Elohim en hij noemde de naam van die plaats Mahanaim.”

Andere vertalingen spreken van een godenleger. Maar kennelijk is er voor Jakob iets zichtbaars geweest. Dit is de bevestiging van van Yahuah woord uit Genesis 31:3. In vers 9 haalt Jakob deze woorden aan in zijn gebed tot Yahuah, voor hij Ezau gaat ontmoeten. Maar ook nog de woorden die tot Abraham gesproken zijn in vers 12.

Dan volgt de worsteling met “een man”, vers 24. Waarbij de naam van Jakob veranderd wordt naar Israël, betekenis: El zegeviert. De plaats waar dit gevecht plaatsvond noemt Jakob Pniel, hetgeen betekent: het aangezicht van El. Vers 30: “Want ik heb Elohim gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered.” Hosea verwijst ook naar deze gebeurtenis in Hosea 12:4-7.

Genesis 33:20 “Jakob richtte een altaar op en noemde het: De El van Israël is Elohim.”

Genesis 35:1 “Elohim zei tot Jakob: Maak u op, trek op naar Beth-el en woon aldaar; en maak daar een altaar voor de El, die u verscheen toen gij vluchtte voor uw broeder Ezau.

Wat moeten wij begrijpen uit deze vermelding? Is de elohim die nu spreekt met Jakob een andere elohim dan die hem verscheen toen Jakob vluchtte voor Ezau?

Let op! Nu moeten alle afgodsbeelden en versierselen ingeleverd en begraven worden, vers 2! Kennelijk zijn de vreemde goden moeilijk te verwijderen bij mensen. Zie voor versierselen ook Richteren 8:21, 26 en Jesaja 3:18. Wanneer je deze verzen leest, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat die versierselen direct te maken hebben met de afgoden.

In Beth-el verschijnt Yahuah opnieuw aan Jakob en zegent hem, vers 9. In vers 10 wordt herhaald dat de naam Jakob veranderd wordt in Israël. Verder sprak Yahuah:

Genesis 35:11-13 “Elohim zei tot Israël: Ik ben El de Almachtige; wees vruchtbaar, en vermenigvuldig. Een volk, ja, een menigte volken zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen. En dit land dat Ik aan Abraham en Isaak gegeven heb, dat zal Ik u geven, en aan uw zaad na u zal Ik dit land geven. Toen voer Elohim op van hem.”

Wat nog vermeldenswaardig is, is dat Ruben, de oudste van alle zonen van Jakob, gemeenschap heeft met Bilha, de bijvrouw van zijn vader Jakob, Genesis 35:22. Dit zal voor Ruben grote gevolgen hebben. Dadelijk meer daarover.

Verder in Genesis zien wij hoe Yahuah Zijn plan voorbereid, om zijn volk in een vreemd land te brengen dat het hunne niet is, door Jozef als wegbereider te gebruiken voor de komst van vader Israël met zijn hele familie naar Egypte, Genesis 45:4-5, 7-8; Handelingen 7:9-10; Psalm 105:16-17.

Er zijn overeenkomsten tussen Jozef en Daniël. Beide leggen dromen uit aan de hoogste leider van het land waar zij verblijven en worden daardoor aangesteld in een hoge functie. M.a.w. de volken worden gezegend door deze nakomelingen van Abraham, zoals Yahuah beloofd had.

Besef dat Yahuah een belangrijke rol speelt in heel de situatie tussen Jozef en zijn broers. Dat begon met de dromen van Jozef en eindigt met de hele komst van de familie naar Egypte. Let op Genesis 44:22-23.

Wij weten dat de nakomelingen van Abram uiteindelijk in Egypte terechtkomen door een visioen van Yahuah aan Jakob.

Genesis 46:2-4 “Elohim sprak tot Israël in een nachtelijk visioen: Jakob, Jakob! Hij antwoordde: Hier ben ik. En El zei: Ik ben die El, uws vaders Elohim, vrees niet om naar Egypte af te dalen, want Ik zal u aldaar tot een groot volk maken. Ik zal met u afdalen naar Egypte en Ik zal u doen opklimmen, mede opklimmende, en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen.” Handelingen 7:15.

Let op het woordgebruik. Als je naar andere volken gaat, dan ga je naar beneden. Als je naar het beloofde land gaat, dan ga je omhoog! In beide richtingen zal Yahuah met hen meegaan. Zou Jakob gedacht hebben aan het verbond dat Yahuah gesloten had met opa Abram? Zou Jakob zich realiseren dat dit het begin is van die 400 jaar, die in het verbond met Abram genoemd worden? Het antwoord komt iets verderop.

Genesis 46:27b “Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte kwamen waren zeventig.” Zie ook Exodus 1:5. Hoe moeten wij dit aantal van 70 begrijpen?

Na de torenbouw van Babel waren de 70 volken onder gezag gesteld van lagere goden, zoals wij reeds gelezen hebben. Nu komt Yahuah met Zijn deel, Jakob, 70 in totaal bij een van de 70 andere volken.

Opvallend! Jakob wordt door Jozef voorgesteld aan de Farao in Genesis 47. Dan gebeurt er iets opvallends. Genesis 47:10: “Toen zegende Jakob Farao en ging van Farao heen.” Een vreemdeling zegent de hoogste leider van het land. Je zou toch andersom verwachten!

In Genesis 48:4 haalt Jakob een deel van de belofte aan Abraham gedaan aan, tegen Jozef. Vers 3-4: “Daarna zei Jakob tot Jozef: El, de Almachtige, is mij verschenen te Luz, in het land Kanaän, en Hij heeft mij gezegend. Hij heeft tot mij gezegd: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen, en u tot een menigte van volken maken; en Ik zal aan uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting geven.”

Vers 5: “Nu dan, uw twee zonen, Efraïm en Manasse, die u in Egypte geboren zijn, eer ik in Egypte tot u gekomen ben, zijn voor mij als Ruben en Simeon.” Jakob beschouwt die twee zonen van Jozef als zijn eigen zonen. Op Ruben zou ik nog terugkomen i.v.m. het eerstgeboorterecht.

1 Kronieken 5:1-2 “Ruben was wel de eerstgeborene, maar omdat hij het bed van zijn vader ontheiligd had, ging zijn eerstgeboorterecht over aan de zonen van Jozef, de zoon van Israël, zonder dat deze mochten rekenen op het eerstgeboorterecht. Zo kwam Jozef aan het eerstgeboorterecht, maar Juda was de leider van zijn broeders.” Hier zien wij dat Ruben het eerstgeboorterecht ontnomen wordt en aan Jozef gegeven wordt.

Let op dat bij de zegening van de kleinzonen van Jakob, Manasse en Efraïm, in Genesis 48 vanaf vers 9 een paar interessante vermeldingen staan. Jakob schijnt bewust zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm te leggen en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse. Daarbij wordt de jongste, Efraïm door Jakob voor de oudste, de eerstgeborene Manasse gesteld, zie ook vers 20.

In vers 15-16 herhaalt Jakob deels de woorden die Yahuah gesproken heeft tot hem, maar noemt nu niet Elohim maar de engel, vers 16: “De engel die mij verlost heeft van alle kwaad, zegene deze jongeren, en dat in hen mijn naam genoemd wordt, en de naam van mijn vader Abraham en Isaak, en dat zij vermenigvuldigen als vissen in menigte in het midden van het land.”

Jozef denkt dat zijn vader Jakob het verkeerd doet bij die zegening en probeert de eerstgeborene de juiste zegening te laten krijgen. Maar wij lezen dus dat Jakob dat weet en bewust anders handelt.

Vers 19: “Ik weet het mijn zoon. Ik weet het. Hij (Manasse) zal ook tot een volk worden, en hij zal ook groot worden, maar nochtans zal zijn jongere broeder (Efraïm) groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volken worden.”

Misschien hebben wij hier niet eerder dieper over nagedacht, maar het gaat hier niet over Juda of de andere zonen van Jakob. Er is alleen sprake van Efraïm en Manasse, die tot een groot volk en tot een menigte van volken zullen worden. Als Yahuah zulke gebeurtenissen laat opschrijven, is dat kennelijk om ons iets duidelijk te maken. Er wordt duidelijk vermeld dat de naam Israël in Efraïm en Manasse genoemd zullen worden. Dan moeten die volken, die voortgekomen zijn uit Efraïm en Manasse, ergens op aarde te vinden zijn en als Israëlieten bekend zijn! Of mag je dat zo niet stellen?

Voordat Jakob gaat sterven, spreekt hij tot Jozef in Genesis 48:21: “En Israël zei tot Jozef: Zie, ik ga sterven, maar Elohim zal met u zijn en u terugbrengen naar het land uwer vaderen.” Handelingen 7:16.

Wij zien meerdere keren passages waar, bij dezelfde gebeurtenis sprake is van Yahuah, maar ook van een engel. Yahuah is zichtbaar en onzichtbaar aanwezig. Zichtbaar in de gedaante van een engel. Denk aan het NT waar Yahusha de zichtbare verschijning van de Vader is. Yahusha is zichtbaar aanwezig, maar spreekt de woorden van de Vader.

Na Efraïm en Manasse spreekt Jakob al zijn zonen toe in Genesis 49. Elke zoon krijgt wat te horen van zijn vader Israël, waarbij aan het eind gezegd wordt dat dit tevens de zegening is die Jakob uitspreekt over zijn zonen, vers 28.

Genesis 49:1b “Verzamel u en ik zal u verkondigen, hetgeen u, in het laatst der dagen zal overkomen.”

Ruben, Simeon en Levi komen er niet zo goed af, vanwege hun daden in het verleden begaan. Vers 7 eindigt met: “Ik zal hen verstrooien onder Israël.” Mag je zeggen dat zij uiteindelijk opgaan in Efraïm en Manasse?

Vers 10: “De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt en de volken zullen hem gehoorzamen.”

Silo betekent: eigenaar, eigendom, rust. Dit is een directe verwijzing naar de tijd dat Yahusha het koningschap over de aarde zal uitvoeren.

Van de overige zonen worden omschrijvingen gegeven die vaak niet makkelijk te duiden zijn. Maar bij Jozef, de vader van Efraïm en Manasse, worden vele vermeldingen gedaan, vers 22-26.

Na deze zegening sterft Jakob en wordt Jakob, zoals hij aan Jozef gevraagd had, begraven bij het graf van Abraham, Saraï, Isaak, Rebekka en Lea, Genesis 49:31. Daarna lezen wij dat Jozef en zijn broers teruggaan naar Egypte.

Genesis 50:23 “En Jozef mocht nog de kleinkinderen van Efraïm aanschouwen; ook de zonen van Makir, de zoon van Manasse …” Hebben wij hier weer te maken met vervulling van profetie? Het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren … Jozef 1. ------ Manasse 2. ------ Makir 3. ------ zijn zonen 4.

Jozef 1.------ Efraïm 2. ------------------- kleinkinderen 4.

Dan komen wij bij het sterven van Jozef en lezen wij dezelfde woorden als die van zijn vader.

Genesis 50:25 “En Jozef zei tot zijn broederen: Ik ga sterven; maar Elohim zal zeker naar u omzien en u uit dit land voeren naar het land, dat Hij Abraham, Isaak en Jakob onder ede beloofd heeft.”

Een korte conclusie tot nu toe.

Mogen wij zeggen dat vanaf de gebeurtenis bij de toren van Babel de wereld er heel anders is gaan uitzien? Voor de verstrooiing had Yahuah een bepaalde relatie met de nakomelingen van Noach. De zonen hadden een duidelijke opdracht meegekregen, Genesis 9:1, 7. Het waren dezelfde woorden als tegen Adam, Genesis 1:22 en 28. De opdracht was om van de wereld een Eden te maken. Maar de bouw van de stad en de toren ondermijnde dat totaal. Het antwoord van Yahuah was, dat Hij van de volken buitenstaanders maakte. Als Zijn wil te zwaar was voor de volken, moesten zij maar andere goden dienen. Yahuah gaf de volken over aan mindere goden. Yahuah zou zijn plan dan op een andere manier gaan uitvoeren. Yahuah ging verder en begon met één man, Abraham, waaruit op bovennatuurlijke wijze een volk zou voortkomen dat nog niet bestond en dat Yahuah zich verkoos.

Wij hebben al eerder gezien dat in de tekst vaak gesproken wordt over een engel, die verschijnt en spreekt en dat blijkt vaak Yahuah zelf te zijn. Maar niemand kan Yahuah zien en leven, Exodus 33:20. Dus manifesteert Yahuah zich vaak als een engel. Of als het woord van Elohim dat kwam tot … Maar er is ook sprake van de engel van Yahuah, die als eerste genoemd wordt bij Hagar in Genesis 16:7, 9 en 10, en vervolgens bij Abraham, als Isaak geofferd gaat worden. Wat opvalt is dat zowel Abraham, als Isaak en Jakob veelvuldig contacten gehad hebben met Yahuah. Yahuah was nadrukkelijk zichtbaar en hoorbaar aanwezig in hun leven.

Het werd een strijd tussen de verstrooide volken enerzijds en Abraham en zijn nageslacht anderzijds. En een strijd tussen de goden van de volken en de Elohim van Israël. Deze strijd komt de hele Bijbel door terug in allerlei gebeurtenissen, tot aan het eind toe bij de terugkomst van Yahusha. In Egypte komt nu de vierde confrontatie in beeld.

Misschien vraagt u zich soms af waarom in het OT geen zeer gespecificeerde verzen staan in chronologische volgorde, met vermelding van plaatsen en namen en omstandigheden, die gaan over Yahuah Zijn plan en met name de Messias. Waarom staat er veel vaak zo geschreven, dat het voor ons moeilijk te begrijpen is of te volgen is? Misschien moeten wij 1 Korinthe 2:6-8 lezen, want dat kan daar een antwoord op zijn. Ook 1 Petrus 1:12 lijkt daar sterk op. In studie 1 in deze serie hebben wij het gehad over Efeze. 3:9-10. Daaruit blijkt dat ook wij een taak hebben t.o.v. die onzichtbare realiteit. Net als Israël een taak had om het hoofd van de volken te zijn. De vraag is: “Hoe deed Israël dat?” En hoe doen wij dat?

Vergeet niet dat Stefanus in het NT in Handelingen 7 in het kort heel de geschiedenis beschrijft vanaf de roeping van Abraham in Ur, tot de bouw van de tempel door Salomo en de eerste komst van de Rechtvaardige. Het is dus belangrijk om deze zaken te weten, omdat wij daar lering uit kunnen trekken.

Wanneer wij de profetie van Yahuah aan Abraham in Genesis 15 in herinnering brengen, is er reeds een deel vervuld. Want het volk Israël is in Egypte.

Genesis 15:13-16 “Yahuah zei tot Abram: Weet voorzeker dat uw nakomelingen (1) vreemdelingen zullen zijn in een land, dat het hunne niet is.” Die situatie is vervuld en de rest van Genesis 15 voltrekt zich nu in Egypte.

“….. en dat zij (2) hen dienen zullen, en dat die (3) hen zullen verdrukken, (4) vierhonderd jaar. Doch Ik zal (5) het volk richten, hetwelk zij zullen dienen en daarna zullen zij met grote have uittrekken. Maar gij zult in vrede tot uw vaderen gaan; gij zult in hoge ouderdom begraven worden. Het vierde geslacht echter (6) zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten niet vol.”

Hoe gaat het nu verder met de rest van de vervulling van deze profetie uit Genesis 15? In Exodus 1:7 lezen wij over: “Zo werden de kinderen Israëls vruchtbaar en breidden zich snel en uit en vermenigvuldigden zich en zij werden heel talrijk, zodat het land met hen vervuld werd.” Handelingen 7:17.

En dan lezen wij over de geboorte van Mozes en wat er in Egypte allemaal gebeurt. In Exodus 1:8-14 lezen wij over de onderdrukking en slavernij. Weer een vervulling van Genesis 15. Het boek Exodus maakt melding van de ontstane situatie in Egypte en hoe de Farao’s reageren die Jozef niet meer gekend hebben. Israël werd van een gast in Egypte tot een slaaf in Egypte. Er ontstaat angst bij de Egyptenaren, omdat de kinderen Israëls wel erg toenemen in getal.

In Exodus 1:16-22 is eigenlijk sprake van een poging tot kindermoord op het volk Israël. Maar de vreze voor Yahuah was zeer aanwezig bij de vroedvrouwen, die de kindermoord zouden moeten uitvoeren, vers 17 en 21. En Yahuah was met deze vrouwen en hun huis, vers 21. Uiteindelijk wordt Mozes geboren en opgevoed aan het hof. En Mozes wordt door Yahuah geroepen, om het volk naar het beloofde land te gaan brengen. Want de profetie uit Genesis 15 moet verder vervuld worden. In Exodus 2:23-24 hoort Yahuah de noodkreet van zijn volk en gedenkt zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob.

Als je de verzen in Exodus 3 leest bij de roeping van Mozes, is er eerst sprake van de engel van Yahuah, vers 2 die verscheen aan Mozes in een vuurvlam. Handelingen 7:30. Maar in vers 4 spreekt Yahuah zelf tot Mozes. En nu blijkt dat er met die plaats van die braamstruik iets bijzonders is, vers 5: “trek de schoenen van uw voeten, want de plaats waarop gij staat is heilige grond.” Handelingen 7:33. Ook hier komt sterk naar voren dat telkens als Yahuah verschijnt, dit gepaard gaat met een “mannelijke verschijning” die zichtbaar wordt voor de persoon waar Yahuah aan verschijnt. De tekst spreekt telkens over een engel en Yahuah die afwisselend spreken tot iemand. Waarbij in dezelfde verschijning de ene keer de engel spreekt en daarna blijkt dat het Yahuah zelf is die spreekt. Op andere plaatsen zien wij dit fenomeen steeds terugkomen. Het feit dat hier sprake is van heilige grond, geeft aan dat dit óf een bijzondere verschijning is óf dat deze locatie bijzonder is.

Dit zijn andere teksten waar sprake is van de engel van Yahuah. Genesis 31:10-13; Genesis 48:16; Exodus 23:20-23; Exodus 33:13-14; Deuteronomium 4:35, 37 en 12:4-11; Psalm 20:1, 7; 2 Samuel 6:1-2; Jesaja 30:27; Richteren 6:11-23. Moeten wij hier denken aan een soortgelijke situatie als in het Nieuwe Testament, waar Yahusha degene is die alleen de woorden van de Vader spreekt? Dus eigenlijk is het de Vader die spreekt.

Terug naar Exodus Vervolgens maakt Yahuah zich aan Mozes bekend, Exodus 3:6: “En Mozes verborg zijn gezicht, want hij vreesde Elohim aan te zien.” Mozes moet in eerste instantie dus iets meer gezien hebben dan alleen een brandende braamstruik. Zie ook Handelingen 7:30 en 35.

Wij blijven even stilstaan bij de Braamstruik. Wij hebben gelezen dat er over die plaats, op het moment dat Mozes de brandende braamstruik zag, gezegd werd dat het heilige grond was. Later bij de intocht in het beloofde land lezen wij over een soortgelijke toestand.

Het betreft Jozua 5:13-15. Ook daar verschijnt iemand aan Jozua, die zich bekend maakt als een vorst van het leger van Yahuah. Maar deze is zo belangrijk dat ook Jozua verzocht werd zijn schoenen uit te trekken, want de grond waar Jozua op stond was heilige grond.

Het mooie van dit soort studies is dat je bij passages komt die nu (voor mij) meer betekenis hebben. Zoals het verhaal van Naaman in 2 Koningen 5. Naaman is een legeroverste van de koning van Aram (Syrië), een zeer gezien en gewaardeerd persoon. Hij was melaats. Een Israëlisch meisje was gevangen genomen en in dienst gesteld van de vrouw van Naaman. De grond van Israël wordt door Naaman gezien als heilige grond, vandaar zijn verzoek om aarde mee te nemen uit Israël, zodat hij in Syrië aan Yahuah offeren kan op Yahuah Zijn eigen grond en niet op de grond van de andere goden.

Terug naar Exodus 3. Mozes, opgevoed aan het hof in Egypte, zal niet zo veel kennis hebben van Yahuah, want Yahuah maakt zich aan Mozes bekend, Exodus 3:6: “Ik ben de Elohim van uw vader, de Elohim van Abraham, de Elohim van Isaak en de Elohim van Jakob.” Handelingen 7:31-32. Dat moet voor Mozes deels al wat vertrouwen geven, maar hij wil toch wel graag de naam van deze Elohim weten. Dan blijkt er een klein probleem te zijn. Want zelfs Abraham, Isaak en Jakob hebben de eigennaam van deze Elohim niet gekend, zie Exodus 6:2. In Exodus 3:14-15 maakt Elohim zijn eigennaam bekend, Yahuah. Zo wordt de naam van Elohim, Yahuah, bekend bij de nakomelingen van Abraham in Egypte. En nu gaan de inwoners van Egypte ook weten wie de Elohim van de Israëlieten is. Waaruit blijkt dat?

In Exodus 3 klinkt eigenlijk de noodroep van de kinderen Israëls vanuit Egypte: waar is Yahuah. In vers 8 zegt Yahuah dat Hij nu afdaalt naar Egypte om Zijn volk op te laten klimmen naar het beloofde land, zie ook vers 17 en Handelingen 7:34. Het zijn dezelfde woorden als gesproken tegen Jakob in Genesis 46:2-4.

In Exodus 6:5 wordt dit herhaald en zegt Yahuah dat hij zijn verbond gedenkt. In Exodus 3:10 heeft Yahuah het tegen Mozes over “mijn volk”. Vers 18: “En zij zullen uw stem horen, en gij zult gaan, gij de oudsten van Israël, tot de koning van Egypte en gijlieden zult tot hem zeggen: Yahuah, deElohim der Hebreeën”, is ons ontmoet; zo laat ons nu toch gaan de weg van drie dagen in de woestijn, opdat wij Yahuah, onze Elohim, offeren.”

Ook hier komt toch duidelijk naar voren dat er een speciale Elohim is voor de Hebreeën. Zoals andere volken andere goden hebben.

Mozes heeft drie mogelijkheden om te bewijzen dat Yahuah aan hem verschenen is, Exodus 4:3-9. In vers 12 is Mozes een type van Yahusha: “En nu ga heen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult.” Denk aan Deuteronomium 18:18.

In vers 16 wordt Mozes a.h.w. gepromoveerd tot een (G)god en Aäron als degene die de woorden spreekt die Mozes hem ingeeft. In Exodus 4:19 en 21 spreekt Yahuah opnieuw tot Mozes. En dat Mozes de drie wonderen moet doen voor het aangezicht van de Farao.

Vers 22-23: “Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt Yahuah: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël. En Ik heb tot u gezegd: Laat Mijn zoon vertrekken, dat Hij mij diene! Maar gij hebt geweigerd hem te laten vertrekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden.” Mozes kreeg al informatie wat er zou gaan gebeuren als hij naar de Farao ging.

Als Mozes naar Farao gaat om de woorden van Yahuah over te brengen zegt Farao in Exodus 5:2: “wie is Yahuah dat ik Hem zou gehoorzamen en Israël zou laten vertrekken?” Farao zou er op meerdere pijnlijke manieren achterkomen wie Yahuah is. De Farao’s werden gezien als zonen van de goden, met name van de god Ré. M.a.w. deze Elohim, Yahuah, kende hij niet en hij was ook niet van plan naar Yahuah te luisteren.

Ook hier bij Mozes zien wij een voortdurend spreken van Yahuah tot Mozes. Yahuah is nadrukkelijk aanwezig om zowel de mens als de andere “goden” duidelijk te maken dat Zijn wil zal worden uitgevoerd.

Exodus 6:5-7 “Zeg daarom tot de Israëlieten: Ik ben Yahuah! Ik zal u bevrijden van het juk van Egypte, u uit de slavernij verlossen met een uitgestrekte arm en onder zware straffen. En Ik zal u tot mijn volk aannemen, en Ik zal u tot een Elohim zijn; en gij zult bekennen, dat Ik Yahuah, uw Elohim ben, Die u uit Egypte leidde van onder de slavernij der Egyptenaren.”

Het woord “aannemen” betekent ook huwen! Denk aan Deuteronomium 32:9.

Wij weten wat er allemaal gebeurt met de plagen en het slachten van het lam en het bloed aan de deurposten. De engel gaat rond en doodt de eerstgeborene van mens en dier. Exodus 12:12: “Want in deze nacht zal Ik door Egypte trekken en alle eerstgeborenen in Egypte slaan, van de mensen af tot de dieren toe, en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaren, Ik Yahuah.”

Vergeet niet dat bij de eerste vier plagen de magiërs bijna hetzelfde kunnen nadoen wat Mozes doet. Het is niet Mozes die dit doet uit eigen kracht, maar op bevel van Yahuah. Psalm 105:26-27. Dat betekent dat de magiërs ook niet uit eigen kracht dit nadoen, maar dat de goden van Egypte daar achterzitten. Echter bij het eerste wonder, het veranderen van de staf in een slang, werden de slangen, de staven van de magiërs verslonden door de slang van Mozes en Aäron. En bij de derde en vierde plaag konden de goden van Egypte wel het land met kikvorsen en muggen vullen, maar het niet ongedaan maken. Dat gebeurde door het gebed van Mozes aan Yahuah. Na drie plagen lezen wij in Exodus 8:10: “Mozes zei tot Farao: opdat gij weet, dat niemand is gelijk Yahuah, onze Elohim.”

De Farao begon te leren wie Yahuah is. Yahuah Zijn plan met Zijn schepping zal doorgaan en iedereen, in de hemel en op aarde zal ervaren en weten dat niemand gelijk is aan Yahuah.

Volgende keer gaan wij verder met de verschijningen van Yahuah bij de uittocht van zijn volk uit Egypte.

Einde over Isaak, Jakob en Mozes, voor vervolg: Deel 8: De onzichtbare realiteit - De uittocht uit Egypte