Engelen en andere hemelse wezens

Yahuah Zijn Engelen

Engelen zijn dienende geesten

Wat weten wij eigenlijk van engelen? Wie zijn zij, wat is hun natuur en bestaanswijze, en wat is hun plaats en functie in Yahuah Zijn werk? Wij weten alleen door de Schrift van hun bestaan. Dus we zouden deze uitsluitend in context moeten bestuderen de antwoorden te vinden. Maar wanneer wij dat doen, zullen wij al snel merken dat daarin weliswaar vaak engelen op het toneel verschijnen, maar dat er slechts weinig is dat antwoord geeft op onze vragen. De reden is dat de Schrift spreekt over de verhouding tussen Yahuah en mensen. En juist in verband daarmee is er een belangrijke uitspraak, die ons op weg helpt:


Hebreeën 1:14 “Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven?”


Deze woorden werden niet opgetekend om hun natuur te beschrijven, maar de plaats van Yahusha in Yahuah Zijn heilsplan. De schrijver wees er bijvoorbeeld op dat Yahuah nooit tot een engel heeft gezegd:


Hebreeën 1:5 “Want tegen wie van de engelen heeft Yahuah ooit gezegd: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt? En verder: Ik zal voor Hem tot een Vader zijn, en Hij zal voor Mij tot een Zoon zijn?”


Hebreeën 1:13 “En tegen wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten?”


Integendeel: Dit zijn Yahuah Zijn woorden tot en over Zijn Zoon, die boven de engelen staat, zoals dezelfde schrijver en ook de apostel Petrus schreven:


Hebreeën 1:6 “En wanneer Hij vervolgens de Eerstgeborene in de wereld brengt, zegt Hij: En laten alle engelen van Yahuah Hem aanbidden.”


1 Petrus 3:21-22 “….. Yahusha de Messias, Die aan de rechterhand van Yahuah is, opgevaren naar de hemel, terwijl de engelen, machten en krachten Hem onderworpen zijn.”


Engelen zijn onsterfelijk

Alleen al in het licht van deze passages moet de leer dat Yahusha de Messias één van de belangrijkste engelen was, een onwaarheid worden genoemd! Engelen zijn geheel andere wezens dan mensen. Het plan van Yahuah met de mens kan daarom niet vervuld worden in een engel of een ander hemels wezen. Daarom zou het geen zin hebben als een engel voor mensen zou sterven, om hen te redden van de eeuwige dood. Bovendien is dit fysiek ook onmogelijk.


Want engelen hebben een andere natuur dan mensen: zij zijn onsterfelijke geesten. En omdat ook de dierenoffers onder het Oude Verbond met Israël niet konden redden van de eeuwige dood, was alleen een volmaakte mens geschikt om Yahuah Zijn doel met de schepping van mensen te bereiken, en de zonden van andere mensen te verzoenen. Die Mens is Yahusha de Messias.


Dus ondanks dat de woorden in Hebreeën 1:14 niet in de eerste plaats bedoeld waren om de natuur van engelen te beschrijven, leren wij toch iets belangrijks over hen: zij zijn geen wezens van vlees en bloed zoals wij, want zij worden geesten genoemd. Wat wij ons van hun bestaansvorm en levenswijze moeten voorstellen wordt ons niet verteld. Wel is het interessant hier twee passages naast elkaar te leggen die ons misschien wat meer aanwijzingen geven. De apostel Šaʾul (Paulus) schreef dat er ‘natuurlijke lichamen’ (die van vlees en bloed) zijn en ‘geestelijke lichamen’. Wie overgaan van natuurlijk naar geestelijk leven worden ‘uit de hemel’ genoemd, in tegenstelling tot die ‘uit de aarde, stoffelijk’ zijn. Dat stoffelijke, natuurlijke lichaam van vlees en bloed kan het Koninkrijk niet binnengaan, omdat het vergankelijk is. Alleen het onvergankelijke, onsterfelijke, en dus volmaakte, kan in Yahuah Zijn nabijheid verblijven (1 Korinthe 15:35-50). Dit komt overeen met wat de Yahusha de Messias eens zei:


Johannes 3:5-6 “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van Yahuah niet binnen gaan. Wat uit vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest.”


Zet daar eens een tweede uitspraak uit zijn mond naast, en wel die Hij deed naar aanleiding van een vraag van de Sadduceeën die, evenals de Grieken, niet geloofden in een lichamelijke opstanding. Daarin gebruikte Hij de engelen als voorbeeld voor de toekomstige onsterfelijkheid van gelovigen:


Lukas 20:35-36 “Maar wie waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen. Want zij kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk.”


Huwen en kinderen verwekken is noodzakelijk wanneer sprake is van sterfelijkheid. Anders zou de soort immers uitsterven. Wie onsterfelijk is, heeft deze functie niet (meer), omdat er geen noodzaak van reproductie is.

Vermogens en handelingen

Engelen zijn machtige dienstknechten. In sterkte en macht zijn zij groter dan wij mensen. Hun macht is echter niet groter dan die van hun schepper, Elohim de Almachtige.

2 Petrus 2:11 “terwijl engelen, die in sterkte en macht groter zijn, geen lasterend oordeel tegen hen (de ketters - red.) vanwege Yahuah uitbrengen.”

Engelen zijn begerig om in te zien in de dingen die ons zijn verkondigd

1 Petrus 1:12 “Aan hen werd geopenbaard dat zij niet voor zichzelf, maar voor u de dingen bedienden die u nu zijn aangekondigd door hen die u het evangelie hebben verkondigd door de Heilige Geest die van de hemel is gezonden; dingen waarin engelen begerig zijn een blik te werpen.”

Engelen hebben kennis, maar uit het vorige vers blijkt dat ze niet alles weten en doorzien. Ze zijn niet alwetend. Door de gemeente van Yahusha doen ze kennis op van Yahuah Zijn veelvoudige wijsheid:

Efeze 3:10 “opdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door de gemeente de veelvoudige wijsheid van Yahuah bekend gemaakt wordt

Efeze 3:11 “naar het eeuwig voornemen dat Hij heeft opgevat in Yahusha de Messias onze Heer,”

Wat doen engelen zoal? Ze horen Yahuah Zijn stem en spreken met Hem. Ze zingen en juichen (Job. 38:7). Ze dienen Yahuah bij het bestuur van de wereld. Ze worden door Yahuah gezonden en verschijnen aan mensen, brengen soms een boodschap aan mensen over of laten zaken aan mensen zien (Opbaring 17:1). Ze dienen mensen. Ze strijden in de hemelse gewesten (Daniël; Opbaring12:7). Ze hebben een taak in de uitvoering van Yahuah Zijn oordelen (Opbaring 15:7). Ze verrichten soms handelingen die fysieke veranderingen op aarde brengen, bijvoorbeeld het afwentelen van de zware steen voor de opening van Yahusha Zijn graf. Ze kunnen het weer op aarde beïnvloeden (Opbaring 7:1).

Een engel sloot de muilen van de leeuwen toe, zodat ze Daniël met rust lieten. Uit de leeuwenkuil antwoordde Daniël de koning Darius:

Daniël 6:22 “Mijn Elohim heeft Zijn engel gezonden en Hij heeft de muil van de leeuwen toegesloten. Ze hebben mij geen letsel toegebracht, omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden. Ook tegen u, o koning, heb ik geen misdaad begaan.”

Engelen dienden Yahusha na zijn 40 dagen durende verzoeking in de woestijn.

Mattheüs 4:11 “Toen verliet de duivel Hem; en zie, engelen kwamen bij Hem en dienden Hem.”

Een engel sterkte Hem toen Hij in Gethsemane benauwd was:

Lukas 22:43 “Hem nu verscheen een engel uit de hemel die Hem sterkte.”

Een engel opende de deuren van de stadsgevangenis in Jeruzalem om de apostelen te bevrijden:

Handelingen 5:19-20 “Een engel van Yahuah echter opende ‘s nachts de deuren van de gevangenis, leidde hen naar buiten en zei:Gaat heen, gaat in de tempel staan en spreekt tot het volk al deze levenswoorden.”


Engelen in relatie met reuzen of nephilim

We lezen van reuzen of nephilim in Genesis 6:1-4 (Vóór de Vloed):


Genesis 6:1-4 “En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, Dat Gods zonen de dochters der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkoren hadden. Toen zeide Yahuah: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met de mens, omdat hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd twintig jaren. In die dagen waren er reuzen [Hebreeuws: nephilim] op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochters der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van naam”.


Deze “Gods Zonen” zijn gevallen engelen (vgl. Job 1:6; 2:1; 38:7) die op de aarde kwamen en daar bij vrouwen kinderen verwekten. Deze bastaarden waren reuzen, “mannen van naam”, wat wil zeggen: beroemde mannen, giganten, heersers, tirannen of koningen in de oudheid. In 2 Petrus 2:4; Judas 6, 7 lezen we over de bestemming van die gevallen engelen van vóór de Vloed.

Toelichting: Reuzen na de zondvloed

Ook na de Vloed lezen we van reuzen: Ook Numeri vermeldt “reuzen”, die ook daar in het Hebreeuws “nephilim” heten. Ze worden daar de “kinderen van Enak” (Numeri 13:28, 33) of Enakieten genoemd. Maar de nephilim waren ook onder andere namen bekend, zoals Refaïeten (van Rafa), Zamzummims, Emieten, Avims, Amorieten. Ze waren buitengewoon groot en sterk. In Deuteronomium 3 lezen we:

Deuteronomium 3:11 “Want alleen Og, de koning van Bazan, was van de rest van de Refaïeten overgebleven. Zie, zijn bed was een bed van ijzer; bevindt het zich niet in Rabba van de Ammonieten? De lengte ervan is negen el, en de breedte vier el, gemeten naar de elleboog van een man”.

Het bed van deze gigant moet ongeveer 4,50 m lang geweest zijn en 2 m breed!

We horen ook van Goliath, een Filistijn van Gath (een van de 5 steden van de Filistijnen) en ook hij was erg groot:

1 Samuël 17:4 “Toen ging er een kampvechter uit, uit het leger der Filistijnen; zijn naam was Goliath, van Gath; zijn hoogte was zes ellen en een span”.

Hij moet zo’n 3,20 m groot geweest zijn. Sommigen menen dat (weer andere) engelen ook na de vloed nog reuzen verwekten. In Genesis 6:4 wordt gezegd “en ook daarna”, en dit zou kunnen betekenen: “na de vloed”, met name de reuzen die 2 we vinden in bv. Numeri 13:33; Deuteronomium 1:28; 3:11; 1 Samuël 17:4; 1 Kronieken 11:23; Amos 2:9. Ook menen sommigen dat het precies die reuzen zijn geweest die de grote bouwwerken hebben gemaakt, door middel van hun spierkracht, maar misschien ook wel door hun magische krachten (zij waren immers afstammelingen van engelen!). Maar dit kan niet hard gemaakt worden en dus blijft dat speculatie. Feit is wel dat zowel vóór de Vloed als erna, machtige reuzen op aarde. Betekent Mattheüs 24:37 dat er terug Nephilim op aarde zullen zijn?

Mattheüs 24:37-42 “Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging, en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. Dan zullen er twee op de akker zijn; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. Er zullen twee vrouwen malen met de molen; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. Waak dan, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal”. (Zie ook Lukas 17:26-30).

Deze woorden van Yahusha impliceren helemaal niet dat er opnieuw nephilim zullen zijn, door bevruchting van vrouwen door “Gods zonen” of “buitenaardsen”. Als je de tekst goed leest merk je vanzelf op dat het hier gaat over de verrassing en imminentie van Yahusha Zijn wederkomst, namelijk zonder voorafgaande tekenen die daarop wijzen. Het komt er dan op aan altijd waakzaam te zijn, zegt de Messias: “Waak dan”. Deze vorm van waakzaam zijn is helemaal iets anders dan de “waakzaamheid” van de hoger genoemde conspiracisten die uitkijken naar “tekenen”, en ze dikwijls ook fantaseren. Waakzaam zijn betekent altijd gereed te zijn, niet afgeleid worden, met het oog op de komst van onze Messias. Dit “gereed zijn” is het vasthouden aan de ware leer, de heiliging en de ware evangelieverkondiging - niet afglijden naar een weg van uitkijken naar en bezighouden met complottheorieën en allerlei vermeende “tekenen des tijds”.


Toelichting: "Henoch over engelen en gevallen engel

In “Henoch” vinden we ook beschreven hoe de gevallen engelen contact hadden met de dochters der mensen, waaruit een reuzengeslacht ontstond. Dit vinden we ook in de Bijbel (Gen. 6; Judas 6; 2 Petr. 2 : 4). Daarnaast komt “Henoch” met veel meer details over bijvoorbeeld de engelen en de gevallen engelen. De christelijke Bijbel noemt slechts van twee engelen een naam. De ene is Gabriël, die gezonden wordt naar Zacharias en Maria om de geboortes van Johannes en Yahusha de Messias aan te kondigen (Lukas 1 : 19 en 26). De andere is Michaël, die aartsengel genoemd wordt. In Judas 9 lezen we:


Judas 1:9 “Michaël, de aartsengel, echter durfde, toen hij met de duivel redetwistte en een woordenwisseling had over het lichaam van Mozes, geen lasterlijk oordeel tegen hem uit te brengen, maar zei: Moge Yahuah u bestraffen!”


En waarom is hij de aartsengel? Omdat hij het hoofd van al de engelen is. In Openbaring 12 : 7 lezen we: “En er werd krijg in de hemel: Michaël en zijn engelen krijgden tegen de draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen”. Zoals de Bijbel spreekt over “de duivel [= de draak] en zijn engelen” (Matth. 25 : 41), zo spreekt de Bijbel dus ook over “Michaël en zijn engelen”. Michaël is dus volgens de Bijbel het hoofd van de engelen. Wat we verder in de Bijbel lezen, is dat hij voor Yahuah staat voor het volk Israël (Daniël 12 : 1). Meer gegevens laat de Bijbel eigenlijk niet over deze twee engelen zien.

In Henoch 40 lezen we over vier Aartsengelen: Michaël, Raphaël, Gabriël en Phanuël. Er zijn meerdere engelen in de Bijbel. Dat is één ding wat zeker is. Dat betekent dat al die engelen namen zouden kunnen hebben. De Bijbels benoemt de aartsengel als Michaël. Een tweede engel in de Schrift genoemd, is Gabriël, waarvan velen menen dat hij ook een aartsengel is, maar dat staat niet in de Bijbel. In Lukas 1:19 kondigt hij zich echter aan als 'Ik ben Gabriël die voor Elohim sta' en dat geeft aan dat hij in de bijzondere dienst van Yahuah staat. Gabriël wordt duidelijk “een engel des Heeren” en als “de engel” genoemd (Lukas 1 : 11, 28). Het boek “Henoch” komt nog met twee aanvullende namen: Raphaël en Phanuël! Een ieder moet voor zichzelf bepalen in hoeverre hij de betrouwbaarheid van Henoch en daarmee deze namen ziet.


Laten we eens kijken wat er over deze zogenaamde aartsengelen in het boek “Henoch” gezegd wordt:


Henoch Hoofdstuk 40:


1. En daarna zag ik duizenden van duizenden en tienduizend maal tienduizend, ik zag een menigte die niet te tellen was, die voor de Heer der Geesten stond. 2. En aan de vier zijden van de Heer der Geesten zag ik vier aanwezigheden, verschillend van hen die niet slapen, en ik leerde hun namen: want de engel die met mij ging maakte mij hun namen bekend, en liet me alle verborgen dingen zien. 3. En ik hoorde de stemmen van deze vier aanwezigheden wanneer zij lof voor de Heer der heerlijkheid uitten. 4. De eerste stem zegent de Heer der Geesten voor eeuwig en eeuwig. 5. En de tweede stem hoorde ik de Uitverkorene zegenen en de uitverkorenen die op de Heer der Geesten hangen. 6. En de derde stem hoorde ik bidden en bemiddelen voor degenen die op de aarde wonen en smeken in de naam van de Heer der Geesten. 7. En ik hoorde de vierde stem de satans afweren en hen verbieden om te komen voor de Heer der Geesten om hen die op de aarde wonen te beschuldigen. 8. Daarna vroeg ik de engel van de vrede die met mij ging, die mij alles wat verborgen is liet zien: 'Wie zijn deze vier aanwezigheden die ik heb gezien en wiens woorden ik heb gehoord en opgeschreven?' 9. En hij zei tegen mij: 'De eerste is Michaël, de barmhartige en lankmoedige; en de tweede, die is gezet over alle ziekten en alle wonden van de kinderen van de mensen, is Raphaël; en de derde, die is gezet over alle machten, is Gabriël; en de vierde, die is gezet over de bekering tot hoop van degenen die het eeuwige leven erven, wordt genoemd Phanuël. ' En dit zijn de vier engelen van de Heer der Geesten en de vier stemmen die ik in die dagen hoorde”.


In het Eerste boek van Henoch deelt Michaël zijn positie als aartsengel met Gabriël, Uriël en Rafaël. In 1 Henoch 20:1,5,6 staat: 'Dit zijn de namen van de heilige engelen die waken: (...) Michaël, een van de heilige engelen, om te getuigen, hij die over het beste deel van de mensheid aangesteld is en over chaos.'


Genoeg over Henoch in deze studie aangaande Engelen en andere hemelse wezens. In de rest van deze studie zal ik mij blijven beperken tot de canon van de Bijbel. Aangaande het boek Henoch heb ik een aparte studie geschreven, te vinden op deze website. Iedereen moet voor zichzelf uitmaken in hoeverre Henoch belangrijk is. Merk wel op dat Judas, de een dienaar van Yahusha , de broer van Jacobus, verwees in zijn brief naar het boek van Henoch. En hieruit maak ik op dat dit boek onder de discipelen bekend was, omdat zij anders onmogelijk konden refereren, dan wel citeren. In deze studie zal ik mij verder beperken dat de Engelen van Yahuah en de gevallen engelen buiten geschouwing laten, evenals de discs


De engelen betrokken bij de voltooiing van de schepping

Wij weten niet hoe engelen hun bestaanswijze hebben ontvangen. Hebben zij die al vanaf hun schepping door Yahuah, want in Openbaring 5:13 worden zij schepselen genoemd? Zijn zij ook eerst, zoals de mensen, beproefd en hebben zij daarna deze bestaanswijze ontvangen? Vragen waarop er in de Schrift geen antwoorden zijn. En die ook niet nodig zijn. Want Yahuah Zijn heilsboodschap is gericht op mensen. Het belangrijkste is dat wij weten dat er engelen zijn, omdat zij een functie hebben in Yahuah Zijn heilsplan en heilswerk ten behoeve van mensen. Zij zijn Yahuah Zijn dienaars in het werk dat Hij doet om Zijn schepping tot stand te brengen en te voltooien. Wij hebben immers gelezen dat zij ‘dienende geesten’ zijn, uitgezonden door Yahuah ten dienste van hen, die het heil zullen beërven:


Psalm 103:20 “… krachtige helden die Zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van Zijn woord.”


Hebreeën 1:6-7 “En wanneer Hij vervolgens de Eerstgeborene in de wereld brengt, zegt Hij: En laten alle engelen van Yahuah Hem aanbidden. En van de engelen zegt Hij weliswaar: Die Zijn engelen maakt tot geesten en Zijn dienaren tot een vuurvlam


Yahusha de Messias zei dat de engelen voortdurend het aangezicht zien van de Vader in de hemel.


Mattheüs 18:10 ”Pas op dat u niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht zien van Mijn Vader, Die in de hemelen is.”


In Openbaring zijn zij rondom Yahuah Zijn troon in een lofprijzing tot Hem en Yahusha de Messias


Openbaring 5:11-13 “En ik zag, en hoorde een geluid van vele engelen rondom de troon, van de dieren en van de ouderlingen. En hun aantal bedroeg tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen. En zij zeiden met luide stem: Het Lam Dat geslacht is, is het waard om de kracht te ontvangen, en rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en dankzegging. En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.”


Yahuah betrekt hen in Zijn plannen en werken. Dat is te zien bij de schepping, wanneer Hij in meervoud spreekt: Laat ons mensen maken, naar ons beeld en als onze gelijkenis. In het kort betekent het dat Yahuah op een bepaald moment een nieuw soort wezens wilde scheppen, die tot dezelfde staat van volmaakt en eeuwig leven zouden moeten komen als de engelen, en geschikt zouden zijn de aarde te besturen. De engelen waren hierover verheugd, zoals blijkt uit het boek Job, waarin wordt verteld dat Yahuah tot Job sprak over de grondlegging van de wereld terwijl de morgensterren tezamen juichten en al de zonen van Yahuah jubelden (Job 38:7), omdat het goed was en is wat zij zagen. De schrijver van de brief aan de Hebreeën wees er echter op, dat in de tegenwoordige tijd de mens, door zijn onderworpenheid aan de dood als gevolg van de zonde, beneden de engelen staat (overigens is dit een citaat uit Psalm 8, de enige plaats waar het begrip elohim = god(en) vertaald is met engelen), maar dat er Eén is die de toestand van het naar Yahuah beeld en als zijn gelijkenis zijn bereikt heeft: Yahusha de Messias. In en door Hem zullen ook anderen diezelfde toestand mogen bereiken (Hebreeën 2:6-13). De engelen zetten zich met vreugde in om Yahuah te helpen ons te brengen tot onze bestemming:


Lukas 15:10 “Alzo is er, zeg Ik u, blijdschap bij de engelen van Yahuah over één zondaar, die zich bekeert.”


Zij zijn vol verlangen naar de dag dat Yahuah Zijn heilswerk zal zijn voltooid, en zouden graag willen weten hoe het dan zijn zal. Maar zij zijn niet alwetend en kennelijk niet op de hoogte van hoe het straks zal zijn:


1 Petrus 1:10-12 “Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten ... terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Yahusha in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Yahusha zou komen, en van al de heerlijkheid daarna … in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan.”


Zij verlangen dit, ondanks dat zij weten, dat het heil waarvoor zij zich inspannen, in Yahuah Zijn plan alleen voor mensen is bedoeld:


Hebreeën 2:5 “Want Hij (Yahuah) heeft de komende wereld, waarover wij spreken, niet onderworpen aan de engelen

De Engel van Yahuah

Het werk van de engelen op aarde zal waarschijnlijk in grote lijnen ten einde zijn gekomen, nadat het Koninkrijk van Yahuah op aarde is opgericht. Welke andere werkzaamheden Yahuah in gedachten heeft voor deze engelen, die sinds de schepping onophoudelijk aan het werk zijn geweest, weten we niet. Maar wat doen zij dan tot die tijd?


Het zou interessant zijn om dit te bekijken aan de hand van alle passages waarin wordt verteld over de verschijning van engelen. Maar dat zou teveel tijd en geduld vragen. U kunt dat eventueel zelf doen met behulp van een Concordantie. We beperken ons hier tot enkele karakteristieke voorbeelden van wat engelen doen in Yahuah Zijn dienst. Zij staan voor Yahuah Zijn aangezicht, altijd klaar om door Hem te worden uitgezonden voor een bepaalde taak. Daarin zijn zij, ten opzichte van mensen, uniek te noemen, omdat geen mens ooit Yahuah Zijn aangezicht heeft gezien:


Exodus 33:20-23 “Hij (Yahuah) zei: U zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven … u zult Mij van achteren zien, maar mijn aangezicht zal niet gezien worden.”


Volgens de Thora is geen dus zeker geen mens die Yahuah echt gezien heeft (Exodus 33:20; Johannes 1:18; 1 Johannes 4:12). De Schrift zegt: „Yahuah is een Geest.” Hij is een levensvorm die niet zichtbaar is voor het menselijk oog (Johannes 4:24; 1 Timotheüs 1:17).


Wanneer bij het lezen van het Oude Testament de indruk zou kunnen ontstaan dat Yahuah aan een mens verscheen, dan wordt daarmee bedoeld dat hem een door Yahuah gezonden engel verscheen en niet Yahuah Zelf. Het bekendste voorbeeld is dat van Mozes, van wie gezegd wordt dat hij met Yahuah sprak van aangezicht tot aangezicht (Exodus 33:11; Deuteronomium 5:4). In zijn toespraak voor de Raad zei Stefanus echter:


Handelingen 7:53 “… u, die de Thora ontvangen hebt op beschikking van engelen.”


Dat dit niet in tegenspraak is met wat het OT zegt, wordt duidelijk wanneer wij een aantal passages bekijken die betrekking hebben op de Engel van Gods aangezicht, die aan Mozes en het volk verscheen. Jesaja herinnerde aan Yahuah Zijn grote verlossingsdaden. Hij is de Initiatiefnemer, de Verantwoordelijke, maar Hij gebruikte een Engel om Zijn wil bekend te maken en uit te voeren:


Jesaja 63:9 “In al hun benauwdheid was ook Hij (Yahuah) benauwd, en de Engel van zijn aangezicht heeft hen gered.”


In Exodus lezen we veel meer over deze Engel. Zo zei Mozes in verband met de verlossing uit Egypte:


Numeri 20:16 “Toen riepen wij tot de Yahuah, en Hij hoorde onze stem, zond een engel en leidde ons uit Egypte.”


Dit is in overeenstemming met wat Yahuah sprak tot Mozes en het volk:


Exodus 23:20-23 “Zie, Ik zend een Engel voor u uit om over u te waken op de weg en u te brengen naar de plaats die Ik gereedgemaakt heb. Wees op uw hoede voor Zijn aangezicht en luister naar Zijn stem. Verbitter Hem niet, want Hij zal uw overtredingen niet vergeven, omdat Mijn Naam in het binnenste van Hem is. Maar als u aandachtig naar Zijn stem luistert en alles doet wat Ik spreken zal, zal Ik de vijand van uw vijanden zijn en de tegenstander van hen die u in het nauw brengen. Mijn Engel zal namelijk vóór u uit gaan en u brengen bij de Amorieten en de Hethieten en de Ferezieten en de Kanaänieten en de Hevieten en de Jebusieten, en Ik zal hen uitroeien.”


Exodus 32:34 “Maar nu, ga heen en leid het volk naar de plaats waarvan Ik u gesproken heb. Zie, Mijn engel zal voor u uit gaan. Maar op de dag van Mijn vergelding zal Ik aan hen hun zonde vergelden.”


Exodus 33:2 “Ik zal een engel vóór u uit zenden – Ik zal de Kanaänieten, Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten verdrijven…”


Deze Engel wordt ook wel in verband gebracht met Yahuah Zijn Aangezicht, omdat Hij van aangezicht tot aangezicht voor Yahuah stond en Zijn heerlijkheid en macht afstraalde:


Exodus 33:14 “Mijn aangezicht zal voor u uitgaan en Ik zal u rust geven.” (vertaling uit de grondtekst van Ex. 33:14; zie ook de Staten Vertaling)


Soms sprak een engel in de Ik-vorm tot mensen, alsof daarmee gezegd wil worden dat die engel niet alleen sprak in de naam van Yahuah, maar dat Hij hem ook gezag had gegeven om Zijn wil uit te voeren:


Genesis 16:7-10 “En de Engel van Yahuah trof haar (Hagar) aan bij een waterbron in de woestijn en Hij zei: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken.”


De mens aan wie een engel verscheen, moest zich er daarom bewust van zijn dat eigenlijk niet deze engel, maar Yahuah sprak. Daarom was hij, omdat de macht van Yahuah in de engel was, evenzeer te vrezen als Yahuah Zelf, zoals op enkele plaatsen in het Oude Testament is te zien:


Genesis 32:30 “Ik heb Yahuah gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven.”


Richteren 6:22-23 “Toen begreep Gideon dat het de Engel van Yahuah was, en hij zei: Wee mij, Yahuah Yahuah! Want ik heb de Engel van Yahuah gezien van aangezicht tot aangezicht. Maar Yahuah zei tot hem: Vrede zij u! Vrees niet, u zult niet sterven.”


Engelen treden op als woordvoerders van Yahuah en Zijn Zoon. Yahuah zendt hen uit om Zijn wil en Zijn plan aan mensen bekend te maken. Het woord dat zij spreken heeft de kracht van Yahuah en kan daarom niet genegeerd worden. Toen een engel aan de priester Zacharias verscheen, en hem vertelde dat het gebed van hem en zijn vrouw verhoord werd en zij een zoon zouden krijgen, geloofde hij het niet. Daarom bestrafte die engel hem:


Lukas 1:18-20 “Ik ben Gabriël, die voor Yahuah aangezicht sta, en ik ben gekomen om tot u te spreken en u deze blijmare te verkondigen.”


Het woord engel in de Hebreeuwse en Griekse tekst

Op dit punt gekomen moet eerst iets gezegd worden over het woord ‘engel’. In het Hebreeuws is er het woord malak dat in het Grieks vertaald wordt met angelos waar ons woord engel vandaan komt. Het heeft een veel wijdere betekenis dan wij er gewoonlijk aan toekennen. In de Schrift betekent engel eenvoudig bode of boodschapper, ongeacht of het een hemelse dan wel een menselijke bode is, een feit dat vaak verhuld is omdat het woord de ene keer met ‘engel’ en op andere plaatsen met ‘bode’ of ‘boodschapper’ werd vertaald. Zo wordt in hetzelfde vers in Maleachi het woord malak de ene keer vertaald met bode en de andere keer met Engel:


Maleachi 3:1
“Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen Yahuah, die u zoekt, namelijk de Engel van het verbond, die u begeert, Zie, Hij komt, zegt Yahuah der heerscharen.”


In het Nieuwe Testament worden de woorden van Maleachi toegepast op Johannes de Doper. Waar in Maleachi malak staat, staat in Matteüs angelos. In beide gevallen is de grondbetekenis bode:


Matteüs 11:10
“Deze is het, van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit.”


De boden die Johannes de Doper naar Yahusha stuurde met de vraag: Bent U het, die komen zou? worden ook beschreven met datzelfde woord dat voor engelen wordt gebruikt: Toen de boden (angelos) van Johannes vertrokken waren ... (Lukas 7:24). Hetzelfde geldt voor de discipelen die de Yahusha de Messias uitzond om Zijn komst voor te bereiden: Hij zond boden (angelos) voor zich uit (Lukas 9: 52). Jacobus beschreef in zijn brief op een zelfde manier de spionnen die bij Rachab logeerden: toen zij de boodschappers (angelos) in huis nam (Jakobus 2:25). Het woord ‘engel’ betekent dus niet noodzakelijk een hemels wezen. Alleen de zin en de samenhang beslissen of de bode een hemelse of een menselijke is. Wanneer wij dan in Openbaring lezen over de engel van de gemeente tot wie ieder van de brieven aan de zeven gemeenten werd gericht, moeten wij, op andere gronden dan het woord zelf, beslissen of het, laat ons zeggen, de beschermengel van de gemeente, een oudste of enige andere menselijke vertegenwoordiger betekent. Soms is het in het OT ook heel duidelijk wanneer er staat Malak Yahuah = Bode van Yahuah waarmee dan uiteraard de Engel van Yahuah wordt bedoeld. Het is niet gezegd dat het hiermee altijd om dezelfde Engel gaat, hoewel er iets voor te zeggen is. Vanaf het boek Daniël vinden wij namelijk de naam van een engel: Gabriël. Hij verscheen op een aantal belangrijke momenten als de brenger van boodschappen aan Yahuah Zijn dienaren, ook in het Nieuwe Testament (Daniël 8:15 en 16; 9:21; Lukas 1:19 en 26). Zijn naam betekent: man van Yahuah of Yahuah heeft Zich machtig betoond. Is hij dan misschien de Engel die met Mozes sprak vanuit de brandende braamstruik, op de berg en in de tent van samenkomst?

Gabriël blijkt echter ook een taak te hebben bij de bescherming van Israël (Daniël 10:13 en 20-21). Want Yahuah zet Zijn engelen in om Zijn volk, en met name de gelovigen daarin, te beschermen, door hen te omringen en voor hen te strijden:


Psalm 34:8
“De engel van Yahuah legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen.”


2 Koningen 6:15-17 “Toen de dienaar van de man van Elohim (Elisa) ’s morgens vroeg opstond en naar buiten trad, zie, een leger omringde de stad, zowel paarden als wagens. En zijn knecht zei tot hem: Ach mijn heer! Wat moeten wij doen? Maar hij zei: Vrees niet, want zij die bij ons zijn, zijn talrijker dat zij, die bij hen zijn. Toen bad Elisa: Yahuah, open toch zijn ogen, opdat hij zie. En Yahuah opende de ogen van de knecht en hij zag en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa.” “Mijn Elohim heeft zijn engel gezonden en de muil van de leeuwen toegesloten, en zij hebben mij geen kwaad gedaan.” (Daniël 6:23)


In de brief van Judas vinden we nog de naam van een aartsengel: Michaël. Is hij dezelfde als waarvan sprake is in Zacharia 3:1-10? Overigens is er in Daniël ook sprake van vorsten met de naam Michaël. In het ene geval is het een voorname vorst aan het Perzische hof (Daniël 10:13 en 21), en in het andere geval de grote vorst (Daniël 12:1), de Messias, die we in Openbaring 12:7 ontmoeten. Verder zijn er diverse plaatsen in het Oude testament, waar duidelijk sprake is van mensen (Numeri 13:13; 1 Kronieken 5:13 en 14, 6:40, 7:3, 8:16, 12:20, 27:18; 2 Kronieken 21:2; Ezra 8:8).

Yahuah heeft Zijn Zoon de engelen ter beschikking gesteld

In het Nieuwe Testament zien we hoe engelen Yahusha de Messias begeleidden en bijstonden, vooral op of na kritieke momenten, zoals na de verzoekingen in de woestijn en in Getsemane, bij de opstanding en de hemelvaart. Ook de apostelen kregen hulp van engelen (Handelingen 5:19; 12:7). Yahusha de Messias heeft hen tot zijn beschikking gekregen om te doen wat Yahuah Hem opdroeg. Wanneer Hij terugkomt, zullen zij Hem helpen bij het wekken van de doden uit de doodsslaap, en hen vóór Hem verzamelen:

2 Tessalonicenzen 1:7 “… bij de openbaring van de Here Yahusha van de hemel met de engelen van zijn kracht.”


Matteüs 24:31 “En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere.”


Matteüs 13:41 “De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt.”

Verderfengelen

Soms moeten engelen destructief werk doen om de gelovigen te redden uit de macht van de ongelovigen, of ongehoorzamen te straffen:

1 Kronieken 21:12 “óf drie jaar hongersnood, óf drie maanden weggevaagd worden voor uw vijanden, terwijl het zwaard van uw vijanden u inhaalt; óf drie dagen het zwaard van Yahuah: de pest in het land, met de engel van Yahuah die in heel het gebied van Israël verderf aanricht. Welnu, zie wat voor antwoord ik Hem Die mij gezonden heeft, moet brengen.”


1 Kronieken 21:15 “Vervolgens zond Elohim een engel naar Jeruzalem om er verderf aan te richten. Maar toen hij er verderf aanrichtte, zag Yahuah het, en Hij kreeg berouw over dit kwaad, en Hij zei tegen de engel die verderf onder het volk aanrichtte: Het is genoeg, trek uw hand nu terug. Nu stond de engel van Yahuah op dat moment bij de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet.”


2 Samuel 24:16-17 “Maar toen de engel zijn hand over Jeruzalem uitstrekte om er verderf aan te richten, kreeg Yahuah berouw over dit kwaad, en Hij zei tegen de engel die verderf onder het volk aanrichtte: Het is genoeg, trek uw hand nu terug. Nu was de engel van Yahuah op dat moment bij de dorsvloer van Arauna, de Jebusiet. David zei tegen Yahuah – toen hij de engel zag die het volk met de plaag trof, zei hij: Zie, ík heb gezondigd en ík heb mij misdragen, maar deze schapen, wat hebben zij gedaan? Laat Uw hand toch tegen mij en tegen mijn familie zijn.”


Psalm 78:49 “Hij zond tegen hen zijn brandende toorn, verbolgenheid en angstwekkende gramschap, een schare van verderfengelen”


Indien alle engelen van Yahuah onfeilbare en getrouwe dienaren zijn, die het goede zoeken voor de mensen, hoe kunnen er dan ‘verderfengelen’ zijn? Zijn dit engelen die Yahuah tegenwerken? Zijn zij van nature slecht? Wanneer we Psalm 78 in zijn geheel lezen, wordt al spoedig duidelijk dat de verderfengelen bezig waren met werk voor Yahuah. Hij zond hen uit om Egypte te straffen. Zij worden verderfengelen genoemd vanwege het werk dat zij doen, niet omdat zij zelf innerlijk slecht zijn. Daarom zijn deze engelen bekend als ‘verderfengelen’ of ‘boden van veel kwaads’ (Statenvertaling). Als Yahuah kwaad brengt over de zondige mensheid, dan zendt Hij engelen om Zijn vonnis ten uitvoer te brengen.


Satan en de gevallen engelen?

De Schrift spreekt over ‘gevallen engelen’, het zijn dezen die vóór de vloed zondigden (Genesis 6:1-4). Ten onrechte worden deze door het christendom gelijkgesteld aan demonen. We moeten in het achterhoofd houden dat het christendom, overigens net als het rabbijns jodendom, de geschriften van Henoch het verworpen en daarmee het idee van een onwettige relatie tussen engelen en vrouwen, waaruit reuzen werden geboren: de nefilim. Gedurende de late periode van de Tweede tempel werden demonen niet beschouwd als de gevallen engelen zelf, maar als hun monsterlijke nakomelingen. Volgens deze interpretatie hadden gevallen engelen gemeenschap met menselijke vrouwen, waardoor de Bijbelse reuzen geboren werden. Om de wereld te zuiveren van deze wezens zond God de zondvloed, waarin hun lichamen werden vernietigd. Hun onstoffelijke delen bleven echter bestaan, die vervolgens als demonen op de aarde rondwaren. Hoewel de gevallen engelen nergens in het Nieuwe Testament worden gelijkgesteld aan demonen, concludeerden christelijke kerkvaders door het combineren van de verschillende verwijzingen naar Satan, de duivel en engelen dat gevallen engelen demonen waren en Satan hun leider. Hetgeen niet door Henoch wordt ondersteund, niet werd geloofd door gelovigen voor de de derde eeuw en ook nergen in het Nieuwe Testament bij naam wordt genoemd. Kortom de leer van gevallen gevallen engelen’ die demonen zijn is een verzinsel wat niet Schriftuurlijk te onderbouwen is.

Gevallen engelen zitten volgens zitten 2 Petrus 2:4 en Judas 6, 7 ‘achter slot en grendel’. Buiten dezen, en Satan zijn er dan geen ‘gevallen engelen’. Waarom wordt er dan gezegd dat Satan ‘zijn engelen’ heeft, zoals we lezen in Mattheüs 25:41? Met deze ‘gevallen engelen' wordt bedoeld dat deze eerste moreel gevallen zijn, en ten tweede dat zij als gevolg daarvan hun heerlijkheid verloren hebben en onder Yahuah Zijn oordeel staan. Dit tekst gaat in geen geval over ‘gevallen engelen' die nu als demonen rondwaren om mensen in de vorm van demonen lastig te vallen. Zo zijn er vele teksten die uit hun context worden gehaald om te bewijzen dat demonen de zijn. Enkele van deze Schriftplaatsen uit het Nieuwe Testament om te onderzoeken in dit verband:

  • De duivel en zijn engelen over wie het finale oordeel zal vallen: Matteüs 25:41 wordt in dit geval vaak misbruikt. Echter gaat dit over het finale oordeel waar het ‘eeuwige vuur’ hen wacht.

  • Beëlzebul, oftewel Satan, is de overste van de demonen. Het gaat hier niet om gevallen engelen, anders had dit er wel gestaan, maar de zonen van de reuzen: Mattheüs 12:24-26 leert nergens dat het hier om de ‘gevallen engelen’ gaat!

  • Een engel van Satan, leert enkel dat Satan een engel is: 2 Korinthe12:7. Ook deze tekst wordt misbruikt, maar dat Satan een gevallen engel was al duidelijk.

  • Satan beschikte over één derde van de engelen: Openbaring 12:4 ligt daarmee in de context van bijvoorbeeld Henoch, nadien werden ze opgesloten en werden geen demonen.


Het christendom is erg goed in het verdraaien van teksten of zelfs hele boeken zoals Henoch af te schaffen om hun verwerpelijke leerstellingen grond te geven. Ik raad u aan zelf te onderzoeken en boeken zoals 1 Henoch te bestuderen. De Schrift leer nergens dat gevallen engelen demonen zijn.


Cherubs en serafs

Cherubs en de verschijning van de heerlijkheid van Yahuah

Cherubs, ook genoemd cherubijnen, of, naar het Hebreeuws, cherubiem (ook gespeld cherubim), zijn de dragers van Yahuah Zijn heerlijkheid. Deze in de hemel levende wezens vertegenwoordigen Yahuah Zijn kracht in de schepping en in Zijn rechtvaardige regering. Op het verzoendeksel van de verbondsark stonden twee cherubbeelden tegenover elkaar, neerziende op het deksel.


Cherubs zijn niet die lieve mollige engeltjes (cherubijntjes) die wij vaak dartelend en harpspelend in schilderijen en schilderingen zien. Het zijn niet dezelfde wezens als engelen, die Yahuah uitzendt in Zijn dienst. Cherubs zijn waar Yahuah is: Yahuah Zelf, of de gevolmachtigde Engel van het Verbond.. Andersom kan uit de meeste vermeldingen van cherubs afgeleid worden, dat Yahuah daar is waar de cherubs verschijnen.


In Psalm 18 schetste David een beeld van de verschijning van Yahuah, nadat hij Hem had aangeroepen om hem te verlossen uit de macht van de jaloerse koning Saul. Zijn beschrijving doet, wat zijn persoonlijke redding betreft, misschien wat gezwollen aan, maar veel psalmen zijn profetisch. Mogelijk zag hij in de geest zijn redding, als voorafschaduwing van het volk als geheel, bij de komst van de Messias. Want wat hij schreef, doet denken aan de uittocht van het volk uit Egypte en de verschijning van Yahuah op de berg Horeb. Hij plaatste op die wijze zijn redding als de gezalfde van Yahuah in het kader van de heilsgeschiedenis. Een opvallend detail in de psalm, dat niet werd vermeld in Exodus, is dat Yahuah Zich voortbeweegt op een cherub:


Psalm 18:8-13 “Toen dreunde en beefde de aarde en de grondvesten van de bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was. Rook steeg op uit zijn neus, verterend vuur kwam voort uit zijn mond, kolen raakten erdoor in brand. Hij neigde de hemel en daalde neer, donkerheid was onder zijn voeten, Hij reed op een cherub en vloog en zweefde op de vleugels van de wind. Hij stelde het duister tot zijn omhulsel, tot zijn beschutting rondom Zich: duistere wateren, wolkengevaarten. Van de glans vóór Hem verdwenen zijn wolken, hagel en vurige kolen.”


De parallel in deze passage is: rijden op een cherub en vliegen/zweven op de vleugels van de wind. Verder is er sprake van wolken. Er zijn een aantal andere plaatsen in de Schrift waar gesproken wordt over wolken als ‘vervoermiddel’ van Yahuah:


Jesaja 19:1 “Zie, Yahuah rijdt op een snelle wolk …”


Psalm 104:3-4 “Hij maakt de wolken tot zijn wagen, Hij wandelt op de vleugelen van de wind. Hij maakt de wolken tot zijn boden, laaiend vuur tot zijn dienaren.”


Deze beschrijving roept het beeld op van onweer, met donkere wolken en bliksem, die de majesteit van Yahuah verkondigen (zie bijvoorbeeld Psalm 29). Ook verbergen wolken de heerlijkheid van Yahuah voor de ogen van mensen, en het vuur daarin maakt Hem onbenaderbaar:


Exodus 24:15-17 “Daarop besteeg Mozes de berg, en de wolk bedekte de berg. De heerlijkheid van Yahuah rustte op de berg Sinaï … De verschijning van de heerlijkheid van Yahuah was als verterend vuur op de top van de berg ten aanschouwen van de Israëlieten.”


Waar in Exodus Mozes voor de tweede maal de berg op ging om nieuwe tafels van het verbond uit de hand van de Engel in ontvangst te nemen, vinden we opnieuw een omschrijving die doet denken aan een voortbeweging van Yahuah met ‘een wagen’, die langs Mozes ‘reed’:


Exodus 33:21-23 “Yahuah zei: Zie, bij Mij is een plaats, waar u op de rots kunt staan; wanneer mijn heerlijkheid voorbijgaat, zal Ik u in de rotsholte zetten en u met mijn hand bedekken ...”


Op de onbenaderbaarheid van Yahuah komen wij nog terug. Wij zullen eerst kijken naar de beschrijving van cherubs. Kreeg David een visioen van de verschijning van Yahuah, voordat hij Psalm 18 schreef, zoals later de profeet Ezechiël? Op een door hem nauwkeurig aangegeven dag – alsof hij uit zijn dagboek citeerde – zag Ezechiël een wezen, dat hij niet bij name noemde (dus niet als engel of cherub of anderszins), maar dat hij tenslotte aanduidde met geest:


Ezechiël 8:2-3 “… een gedaante, als van vuur; vanaf wat op zijn lendenen leek naar beneden was vuur; en vanaf zijn lendenen naar boven had het de aanblik van een lichtgloed, schitterend als metaal. Hij strekte iets uit, dat de vorm had van een hand, en greep mij bij een lok van mijn hoofdhaar. Toen hief de Geest mij op tussen aarde en hemel en bracht mij in gezichten van Elohim naar Jeruzalem …”


In die toestand zag hij wat er in Jeruzalem, en specifiek de Tempel, gebeurde. Volgens de beschrijvingen in Exodus en Koningen was de heerlijkheid van Yahuah boven het verzoendeksel tussen de cherubs. Ezechiël zag dat de heerlijkheid van Yahuah zich gereed maakte om de tempel, en tenslotte de stad, te verlaten:


Ezechiël 9:3; 10: 4 en 18; 11:22-23 “De heerlijkheid van de Elohim van Israël nu had zich opgeheven van de cherub waarop zij rustte, en zich begeven naar de dorpel van de tempel … Toen verhief zich de heerlijkheid van Yahuah van boven de cherub en begaf zich naar de dorpel van de tempel, en de tempel werd vervuld met de wolk, en de voorhof was vol van de glans van de heerlijkheid van Yahuah … Toen ging de heerlijkheid van Yahuah weg van de dorpel van de tempel en ging staan boven de cherubs. De cherubs hieven hun vleugels op, onder het heengaan verhieven zij zich voor mijn ogen van de grond, en de raderen met hen. Bij de ingang van de Oostpoort van het huis van Yahuah hielden zij stil, en de heerlijkheid van de Elohim van Israël was boven hen … Toen verhieven de cherubs hun vleugels met de raderen naast zich, terwijl de heerlijkheid van de Elohim van Israël boven over hen was; de heerlijkheid van Yahuah steeg op uit het midden van de stad en plaatste zich op de berg die ten oosten van de stad ligt (de Olijfberg).”


Dit beeld doet denken aan het rijden op een cherub in Psalm 18:


Ezechiël 10:5 “Het geruis van de vleugels van de cherubs werd gehoord tot aan de buitenste voorhof, als de stem van Elohim , de Almachtige, wanneer Hij spreekt (in de donder).”


Ezechiël 1:24 “Als zij gingen, hoorde ik het geruis van hun vleugels als het gebruis van vele wateren, als de stem van de Almachtige: een dreunend geluid als van een leger …”


In de hoofdstukken 1 en 10 beschreef Ezechiël de verschijning van de heerlijkheid van Yahuah. Hij werd vervoerd met een soort levende wagen, omgeven door een zware wolk waaruit het bliksemde:


Ezechiël 1:4-24 “En ik zag en zie, een stormwind kwam uit het noorden, een zware wolk met flikkerend vuur en omgeven door een glans; daarbinnen, midden in het vuur, was wat er uitzag als blinkend metaal. En in het midden daarvan vier wezens; en dit was hun voorkomen: zij hadden de gedaante van een mens, ieder had vier aangezichten en ieder van hen had vier vleugels. Wat hun benen aangaat, deze waren recht; en hun voetzolen waren als die van een kalf en fonkelden als gepolijst koper. Onder hun vleugels waren mensenhanden aan hun vier zijden. En wat de aangezichten en de vleugels van de vier betreft, hun vleugels waren met elkaar verbonden. Zij keerden zich niet om als zij gingen; zij gingen ieder recht voor zich uit. En wat hun aangezichten betreft, die geleken bij alle vier ter rechterzijde op dat van een mens en dat van een leeuw; bij alle vier ter linkerzijde op dat van een rund; ook hadden alle vier het aangezicht van een arend. Hun vleugels waren naar boven uitgespreid; ieder had er twee die met elkander verbonden waren; en twee bedekten hun lichaam. En zij gingen ieder recht voor zich uit; waarheen de geest wilde gaan, gingen zij ... En wat de gedaante van de wezens betreft, hun aanblik was als die van brandende vuurkolen, als van fakkels – zich bewegend tussen de wezens; en het vuur glansde en bliksemen schoten daaruit … En ik zag naar de wezens en zie, op de grond naast de wezens, aan de voorzijde van alle vier, was een rad. De aanblik van het maaksel van de raderen was als de schitterring van een turkoois; zij hadden alle vier dezelfde vorm; hun aanblik en maaksel was, alsof er een rad was midden in een rad. Als zij gingen, konden zij naar alle vier zijden gaan; zij keerden zich niet om als zij gingen. Hun velgen waren hoog en ontzagwekkend; en bij alle vier waren deze velgen rondom vol ogen. Als de wezens gingen, gingen de raderen naast hen; en als de wezens zich van de grond verhieven, verhieven zich ook de raderen. Waarheen de geest wilde gaan, gingen zij … en de raderen verhieven zich tegelijk met hen; want de geest van de wezens was ook in de raderen. Als genen gingen, gingen dezen; als genen stilstonden, stonden dezen stil; als genen zich van de grond verhieven, verhieven zich de raderen tegelijk met hen ... Boven de hoofden van de wezens was wat geleek op een uitspansel als ontzagwekkend ijskristal, uitgespreid boven over hun hoofden. En onder het uitspansel stonden hun vleugels recht naar elkaar uitgestrekt; ieder had er twee, die van voren en van achteren zijn lichaam bedekten … als zij stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen.”


In Ezechiël hoofdstuk 10 lezen wij over een tweede verschijning: Dit was hetzelfde wezen, dat ik gezien had aan de rivier de Kebar (vs 15, 20, 22):


Ezechiël 10:8-17 “… bij de cherubs was onder hun vleugels iets zichtbaar, dat de vorm had van een mensenhand. En ik zag, en zie, er bevonden zich vier raderen naast de cherubs, naast elke cherub een rad. De aanblik van de raderen was als schitterend turkoois. En wat hun voorkomen betreft: zij hadden alle vier een zelfde vorm, alsof er een rad was midden in een rad. Als zij gingen, konden zij naar alle vier zijden gaan; zij keerden zich niet om als zij gingen. Naar de plaats waarheen de voorste zich wendde, volgden zij hem, zonder zich om te keren als zij gingen. Hun gehele lichaam – hun rug, hun handen, hun vleugels – en de raderen waren rondom vol ogen; alle vier hadden zij hun rad. Wat de raderen betreft, zij werden te mijnen aanhoren Werveling genoemd. Ieder had vier aangezichten. Het eerste gezicht was dat van een cherub, en het tweede dat van een mens, het derde was het aangezicht van een leeuw, het vierde dat van een arend … Als de cherubs gingen, gingen de raderen aan hun zijde; als de cherubs hun vleugels ophieven om op te stijgen boven de aarde, weken de raderen niet van hun zijde. Als genen stilstonden, stonden dezen stil; als genen zich verhieven, verhieven zich dezen met hen, want zij hadden de geest van de wezens in zich.”

Ezechiël wilde kennelijk zeggen, dat Yahuah wordt gedragen door een soort wagen. De wezens die deze voortbewegen hebben vier gezichten en kunnen rondom alles zien. Ze hoeven zich daarom niet om te keren, maar kunnen elke kant opgaan die zij willen. Dit blijkt ook uit de beschrijving van de paren in elkaar stekende wielen, die evenwijdig en haaks ten opzichte van de ‘wagen’ staan. De voortbeweging van de ‘wagen’ gebeurt door de vleugels van de cherubs. Wielen en cherubs vormen als het ware één geheel, zodat alles tegelijkertijd dezelfde kant op beweegt. De geest waar hier sprake van is, is de ru’ach—adem of wind. De beweging van de wagen ervoer Ezechiël als een wind, veroorzaakt door de wervelende beweging van de vleugels van de wezens.


Waar in hoofdstuk 1 sprake is van wezens, zijn dat in hoofdstuk 10, bij dezelfde verschijning, cherubs. Het Hebreeuwse woord dat in hoofdstuk 1 werd vertaald met wezen, wordt normaal voor dieren gebruikt. Sommige vertalingen, waaronder de Staten Vertaling, spreken dan ook over dieren. Dit sluit aan op de gezichten van deze wezens: die van een mens, een leeuw, een rund (stier) en een arend. Deze combinaties van dieren kwamen in Babylonië, waar Ezechiël zich bevond, veel voor.


In de Tempel in Jeruzalem waren er verhogingen voor 10 waterbekkens, waarin cherubs werden verwerkt. Die verhogingen hadden wielen en leken wel wat op de in de door Ezechiël beschreven wagen:


1 Koningen 7:27-37 “Verder maakte hij onderstellen, en wel tien, van koper … er waren sluitplaten aan en wel sluitplaten tussen de stijlen. Op de sluitplaten tussen de stijlen stonden leeuwen, runderen en cherubs, en op de stijlen evenzo … De vier raderen waren beneden de sluitplaten, en de steunsels van de raderen waren aan het onderstel; en de hoogte van één rad was anderhalve el. De vorm van de raderen was als die van een wagenrad; hun steunsels echter, velgen, spaken en naven waren geheel van gietwerk … En hij (Salomo/Hiram) graveerde op … zijn sluitplaten cherubs, leeuwen en palmen …”

Cherubs en de troon van Yahuah

De apostel Johannes beschreef in Openbaring 4:1-8 een visioen dat hij kreeg van Yahuah Zijn troon in de hemel, Zijn vaste woonplaats. Ook daar is sprake van wezens, die overeenkomen met de wezens die Ezechiël zag. Het woord dat Johannes gebruikte is consequent met dat wat Ezechiël gebruikte, namelijk dieren:

Openbaring 4:6-8 “En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten van Elohim. En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk. En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Yahuah Elohim, de Almachtige, die was en die is en die komt.”


Waarschijnlijk waren het ‘wezens’ met gezichten van een leeuw, een rund, een mens en een arend (zie de beschrijving: een gelaat als van een mens in vers 7). Er is hier nog een verband met een andere plaats in het Oude Testament. De profeet Jesaja zag in een visioen Yahuah op een ‘hoge en verheven troon’ zitten. Boven Hem zag Jesaja serafs. De beschrijving van hun uiterlijk en de taak die zij verrichten, doet denken aan cherubs:


Jesaja 6:1-4 “… ik zag Yahuah zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is Yahuah der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol. En de dorpelposten (van de tempel) beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook.”


In het Hebreeuws staat hier serafim een woord dat is afgeleid van branden of verbranden. In dat verband is het interessant te zien, dat in vers 6 een seraf een gloeiende kool van het altaar nam, om de zonde van Jesaja te verzoenen door met die kool zijn lippen aan te raken. Ook in Ezechiël is sprake van gloeiende kolen, die zich bevinden tussen de wielen onder de cherub (hoofdstuk 10:2 en 7).


Waar in Jesaja en Openbaring sprake is van wat zij zagen van de troon van Yahuah in de hemel, zag Ezechiël van Yahuah Zijn aanwezigheid op aarde. De wagen die hij zag was eigenlijk een soort ‘troonwagen’ waarmee als het ware de grote en verheven Elohim overal aanwezig kan zijn:


Ezechiël 1:26-28 “Boven het uitspansel boven hun hoofden was wat er uitzag als lazuursteen, dat de vorm had van een troon; en daarboven, op wat op een troon leek, een gedaante, die eruitzag als een mens. En ik zag iets schitteren als metaal; vanaf wat op zijn lendenen leek naar boven als vuur omgeven door een glans. Zoals de aanblik is van de boog, die in de regentijd in de wolken verschijnt, zo was de aanblik van die omhullenden glans. Aldus was het voorkomen van de verschijning van de heerlijkheid van Yahuah.”


Ezechiël 10:1 “En ik zag en zie, op het uitspansel boven het hoofd van de cherubs was iets als lazuursteen, gelijkend op de vorm van een troon, die zich daarboven vertoonde.”

Cherubs als bewakers van Yahuah en van Zijn bezit

De functie van cherubs is kennelijk Yahuah en Zijn bezit te bewaken. Hij is de heilige Elohim en kan niet door iets onreins worden benaderd. Wij zien hen daarom altijd als staande tussen Yahuah en mensen.

In Genesis 3 treden cherubs op als bewakers van de boom van leven:

Genesis 3:24 “… en Hij (Yahuah) stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend (vlammend) zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom van leven te bewaken.”


De tweede maal komen wij hen in de Schrift tegen in verband met de Tabernakel en de voorwerpen daarin. Mozes moest alles wat de Tabernakel en de eredienst daarin betrof, maken naar modellen die Yahuah hem toonde. Daaronder waren cherubs. Hun uitbeelding is daarom geen fantasie van mensen, maar naar een door Yahuah getoond voorbeeld. Zo waren er uit goudplaten geklopte beelden, die de ark van het verbond overschaduwden en zo beschermden:


Exodus 25:18-20
“En u zult u twee cherubs van goud maken, van gedreven werk zult u ze maken, aan de beide einden van het verzoendeksel. Maak één cherub aan het ene einde en één cherub aan het andere einde; uit één stuk met het verzoendeksel zult u de cherubs op zijn beide einden maken. De cherubs zullen twee vleugels uitgespreid houden naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en hun aangezicht naar elkaar gericht; naar het verzoendeksel zullen de aangezichten gericht zijn.” (zie ook Exodus 37:6-9; Hebreeën 9:5)


Het verzoendeksel was een uitbeelding van Yahuah Zijn troon in de hemel. Op een aantal plaatsen komen wij de woorden tegen: Yahuah der heerscharen, die op of tussen de cherubs troont (1 Samuël 4:4; 2 Samuël 6:2; 2 Koningen 19:15; 1 Kronieken 13:6; Psalm 80:2; Psalm 99:1; Jesaja 37:16). Mozes sprak met de Engel van het Verbond, terwijl hij vóór de ark van het verbond stond (als het ware vóór de troon van Yahuah verscheen):

Numeri 7:89 “Wanneer nu Mozes de tent van samenkomst binnenging om met Hem te spreken, dan hoorde hij een stem, die tot hem sprak van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis was, van tussen de beide cherubs, en Hij sprak tot hem.”


Later maakte koning Salomo voor de tempel twee reusachtige cherubs van hout, die hij overtrok met goud. Ze stonden zo opgesteld dat twee vleugels de muren en twee elkaar raakten. Daartussen stond de ark van het verbond (1 Koningen 6:23-28; 8:6 en 7). Naar de gegeven beschrijving te oordelen, hadden zij hetzelfde voorkomen als die in de Tabernakel. Zij hadden kennelijk als functie de ark symbolisch te beschutten, te beschermen, te bewaken. Zij stonden met hun gezichten gekeerd naar het gordijn tussen het heilige en het heilige der heiligen. Zo konden zij iedereen zien die door dat gordijn naar binnen wilde gaan.


Ook waren in het dekkleed van de Tabernakel en het gordijn tussen het heilige en het heilige der heiligen cherubs geweven (Exodus 26:1 en 31; 36:8 en 35). Waarschijnlijk met dezelfde symbolische functie, dat degene die de Tabernakel en de onbevoegde die het heilige der heiligen naderde, zich bewust was dat hij Yahuah Zijn troon naderde. In de Tempel waren zij, behalve geweven in de gordijnen, om dezelfde reden ook gebeeldhouwd in de deuren en gesneden in het houtwerk van de muren (1 Koningen 6:29-35; zie ook Ezechiël 41:18-25).


Serafs nader uitgelegd

Zojuist lazen we al dat een seraf een engel bij de troon van Yahuah is. De naam ‘seraf’ is afgeleid van een Hebreeuwse werkwoordstam die ‘branden’ betekent. Het woord seraf(s) ter aanduiding van engelen komt in de Schrijft voor in Jesaja. 6. Maar de wezens waarnaar het woord verwijst treffen we ook aan in Openbaringen. De profeet Jesaja heeft rond 740 voor Christus een hemels gezicht, waarin hij serafs ziet.


Jesaja 6:1 “In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik Yahuah zitten op een hoge en verheven troon, en de zomen van Zijn gewaad vulden de tempel. Serafs stonden boven Hem. Ieder had zes vleugels: met twee bedekte ieder zijn gezicht, met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij. De een riep tot de ander: Heilig, heilig, heilig is Yahuah van de legermachten; heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid! De deurpinnen in de drempels schudden door de stem van hem die riep, en het huis vulde zich met rook. Toen zei ik: Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen. Mijn ogen hebben namelijk de Koning, Yahuah van de legermachten, gezien. Maar een van de serafs vloog naar mij toe, en hij had een gloeiende kool in zijn hand, die hij met een tang van het altaar had genomen. Daarmee raakte hij mijn mond aan en zei: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt. Zo is uw misdaad van u geweken en uw zonde verzoend.”


Het Hebreeuwse woord saraph, dat in Jesaja 6:2 gebruikt wordt, betekent eigenlijk brandende. Deze engelen worden zo genoemd, misschien omdat zij gelijk een vuurvlam zijn, de gedaante van een vuurvlam hebben (vgl. Hebreeën 1:7).


Hebreeën 1:7 “En van de engelen zegt Hij wel: ‘Die zijn engelen tot geesten maakt en zijn dienaars tot een vuurvlam,”


Deze engelen kunnen ook serafs (brandenden) worden genoemd, omdat ze ijverig zijn, ja in ijver brandende, om het bevel van Yahuah uit te voeren. Of, omdat zij de goddelozen branden en verteren gelijk een vuur. En omdat zij in vurige kleur verschijnen, te weten rood gelijk vuur.


Waarom de serafs in Jesaja 6:2 hun gelaat bedekken? Op deze vraag zijn verschillende antwoorden te gegeven: Eén om Yahuah niet te zien, omdat zij de glans van Zijn heerlijkheid niet kunnen verdragen. En/of twee tot een teken van eerbied, die zij Yahuah toedragen.


De Schrift spreekt ook nog over aartsengelen

Judas :9 "Maar Michael, de aartsengel, durfde, toen hij met de duivel in twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes, geen smadelijk oordeel uitbrengen, doch hij zeide; Yahuah Straffe u!"

Er is een aartsengel met de naam Michael.

1 Thessalonicenzen 4:16 "Want Yahuah Zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin van YHWN, nederdalen van de hemel"

Aartsengel betekent hoofd van de engelen.

Dat blijkt ook uit een vergelijking van alle schriftgedeelten waar Michael wordt genoemd. In Daniël 10:13 wordt hij 'een der voornaamste (engel)vorsten genoemd'. (Daniël 10:13) En op weer een andere bijbelplaats staat dat Hij de engelen aanvoert in de strijd (Openbaring 12:7, Michael en zijn engelen). Er wordt er maar één met name genoemd in de Schrift 'Michael de aartsengel' (Judas :9). In 1 Thessalonicenzen 4:16 is sprake van 'een' aartsengel. "bij het roepen van een aartsengel" Dit wijst er op dat er meerderen zijn. Anders spreek je over 'de' aartsengel in plaats van over 'een' aartsengel. Michael die in Judas :9 aartsengel wordt genoemd wordt in Daniël (10:13.21;12:1) één der voornaamste vorsten (leiders) onder de engelen genoemd. Er zijn dus meer vorsten, aartsengelen.


Wie is de aartsengel Michaël?

Michaël had na de dood van Mozes een conflict met Satan en hielp een engel om Yahuah Zijn boodschap aan de profeet Daniël over te brengen (Daniël 10:13, 21; Judas 9). Michaël doet de betekenis van zijn naam — ‘Wie is gelijk Yahuah?’ — eer aan door Yahuah Zijn bestuur te verdedigen en tegen Yahuah Zijn vijanden te strijden (Daniël 12:1; Openbaring 12:7).


Michaël staat aan het hoofd van een leger van engelen. ‘Michaël en zijn engelen streden tegen de draak’, Satan.


Openbaring 12:7 “Toen brak er oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, ook de draak en zijn engelen voerden oorlog.”


Michaël heeft veel autoriteit in de geestenwereld, want hij wordt ‘een van de voornaamste vorsten’ en de ‘grote vorst’ genoemd.


Daniël 10:13,21 “De vorst van het koninkrijk Perzië stond eenentwintig dagen tegenover mij, maar zie, Michaël, een van de voornaamste vorsten, kwam om mij te helpen toen ik daar achterbleef bij de koningen van Perzië. ……. Ik zal u echter vertellen wat is opgetekend in het boek van de waarheid – al maakt niet één zich met mij sterk tegen hen, behalve uw vorst Michaël.”


Daniël 12:1 “In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd. In die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek.”


Die titels bestempelen Michaël als de ‘opperbevelhebber van de engelenlegers’. De feiten over Michael op een rijtje:

  • De naam Michael betekent: Wie is gelijk aan Yahuah?

  • Hij is één der voornaamste (engel)vorsten (Daniël 10:13)

  • Hij kwam de engel Gabriël te hulp tegen de (engel)vorst der perzen (Dan 10:13)

  • Hij wordt de grote (engel)vorst genoemd (Daniël 12:1)

  • Hij staat de zonen van Daniëls volk, de Israëlieten, terzijde (Daniël 12:1)

  • Hij zal onder meer de rest van het volk bewaren in de grote verdrukking (Daniël 12:1)

  • Het volk Israël zal niet volledig vernietigd worden. De staat Israël wel.

  • Hij is 'uw vorst', dat spreekt van een speciale relatie met het volk Israël. (Daniël 10:21)

  • Hij heeft engelen, engelen die onder zijn bevel staan (Openbaring 12:7)

  • Hij voert op een bepaald moment oorlog in de hemel, werpt satan uit de hemel (Openbaring 12:7-8)


Wie is de engel Gabriël?

Gabriël is de engel die aan Daniël het gezicht verklaarde (Daniël 8: 1-16 ,) en aan Zacharias (Lukas 1:11-20) en later aan Maria, de ondertrouwde vrouw van Jozef (Lukus 1:26-38), de geboorte van hun zonen aankondigde. De Hebreeuwse naam is samengesteld uit Géber (= man) en El (= God) en betekent ‘man van God’ (‘man Gods’), ‘held van God’ (‘held Gods’) of ‘de sterke Godsman. Gabriël en Michaël zijn de enige engelen van Yahuah die in de Christelijke Bijbel bij name vermeld worden.


Gabriël werd naar Daniël gezonden om hem het visioen van de ram en de bok uit te leggen en hem de profetie van de zeventig weken te openbaren. Daniël noemt hem 'de man Gabriël' (Daniël 9:21), en beschrijft hem als een die 'het uiterlijk van een man’ had (Daniël 8:15). Iemand, die de stem van een mens had, beveelt Gabriël om aan Daniël het gezicht uit te leggen (Daniël 8:16).


Daniël 8:15-19 “Het gebeurde, toen ik het visioen zag – ik, Daniël – dat ik het probeerde te begrijpen. En zie, er stond iemand voor mij met het uiterlijk als van een man. En ik hoorde een stem van een Mens tussen de oevers van de Ulai. Hij riep en zei: Gabriël, laat hem daar het visioen begrijpen! Hij kwam naast de plaats staan waar ik stond. Toen hij kwam, werd ik door angst overvallen, en ik wierp me met het gezicht ter aarde. Toen zei hij tegen mij: Begrijp, mensenkind, dat het visioen betrekking heeft op de tijd van het einde. Terwijl hij met mij sprak, viel ik in een diepe slaap, met mijn gezicht op de grond. Toen raakte hij mij aan en liet mij opstaan op de plaats waar ik gestaan had. En hij zei: Zie, ik laat u weten wat er zal gebeuren aan het einde van deze periode van gramschap, want op de vastgestelde tijd zal het einde er zijn.”


Daniël 9:21 “terwijl ik mijn gebed nog uitsprak, kwam de man Gabriël, die ik in het begin in het visioen gezien had, snel aangevlogen en raakte mij aan, omstreeks de tijd van het avondoffer.”


Gabriël werd door Yahuah ook gezonden naar Maria, de moeder van Yahusha, en naar Zacharias, de vader van Johannes de Doper, om de geboorte van hun zonen aan te kondigen. Tot Zacharias zei hij: "Ik ben Gabriël die voor Yahuah staat” (Lukas 1:19,26).


Lukas 1:19 “En de engel antwoordde en zei tegen hem: Ik ben Gabriël, die voor Yahuah sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen.”


Lukas 1:26 “In de zesde maand werd de engel Gabriël door Yahuah gezonden naar een stad in Galilea, waarvan de naam Nazareth was,”


Engelen en de apocriefe boeken

In dit artikel heb ik mij op enkele verwijzingen en toelichtingen naar Henoch na beperkt tot het behandelen van Schriftgedeelten uit de canon van de christelijke Bijbel. In vele apocriefe boeken komen vermeldingen van aartsengelen voor. Daar ik deze van groot belang vindt, kijkend naar de gehele context rondom enkelen, hierbij een opsomming:

  • In het Boek van Henoch worden in totaal zeven aartsengelen genoemd: 1. Uriël, 2. Rafaël, 3. Raguël, 4. Michaël, 5. Sariël, 6. Gabriël en 7. Jerameël. Iedere aartsengel heeft een specifieke taak. Uriël heeft bijvoorbeeld het opzicht over Sheol, Gabriël het opzicht over het Paradijs, de serafijnen en cherubijnen, Jerameël coördineert de opstanding, Michaël houdt toezicht op Israël, et cetera.

  • In het Testament van Abraham worden twee aartsengelen genoemd die assisteren bij het oordelen van de zielen: Dokiël en Puriël.

  • De Openbaring van Abraham noemt de aartsengel Jehoël als middelaar van Yahuah Zijn onuitsprekelijke naam.

  • In het Testament van Salomo wordt beschreven hoe koning Salomo verschillende demonen ontmoet en aan elk van hen hun naam vraagt en welke engel machtiger is dan de demon zelf. Asmodeüs antwoordt dat hij wordt dwarsgezeten door de aartsengel Rafaël.

  • In het Testament van de twaalf patriarchen ziet Levi in een visioen zeven mannen in witte kleding, de zeven aartsengelen, en wijden zij hem stuk voor stuk en tooien hem met de tekenen van zijn priesterschap, terwijl Michaël, "de engel die optreedt voor het volk van Israël" de hemelpoorten voor hem opent, waar hij de heilige tempel en de Allerhoogste op een glorierijke troon ziet.

  • In de Hemelvaart van Mozes wordt Samaël genoemd, die in het judaïsme wordt beschouwd als aartsengel van de dood.

  • In sommige overleveringen in het Judaïsme komt de engel Azraël voor. Soms wordt gedacht dat hij een van de engelen is die de doden in de hel zou straffen. Hoewel sommige bronnen speculeren over een verband tussen Azraël en de menselijke priester Ezra, wordt hij meestal afgebeeld als een aartsengel, waarvan de geschiedenis ver teruggaat. In de Joodse mystiek wordt hij gezien als de belichaming van het kwaad, niet per se kwaad of specifiek het kwaad zelf. Hij zal de laatste zijn die sterft; in een groot boek schrijft hij de namen van de pasgeborenen en wist hij de namen van de doden.


Amen en Shalom