Een rechtvaardig overblijfsel in – 1 Henoch 83-84

De Wachters smeken bij Henoch om vergeving – 1 Henoch 12-16

In het eerste artikel aangaande 'het boek van de Wachters' heb ik de eerste 11 hoofdstukken behandeld. 1 Henoch hoofdstuk 12 laat de lezer voor het eerst kennismaken met Henoch. Hij was verborgen "voordat dit alles gebeurde" met de "Wachters en heiligen", vermoedelijk voor zijn bescherming.

Terwijl Henoch Yahuah aanbidt, wordt hem verteld om naar de Wachters te gaan die "de hoge hemel hebben verlaten" en "zichzelf met vrouwen hebben verontreinigd" om en hen vertellen over de komende vernietiging. Dit is geen waarschuwing die een kans op bekering met zich meebrengt. Henoch kondigt bij deze Wachters aan dat "ze zich niet verheugen over uw nageslacht, maar de afslachting ervan zien"

Henoch 12:3-6 "Ik Henoch was bezig de Majestueuze Heer en Koning van Vrede te loven en te prijzen. En zie, wachters riepen mij, Henoch de schriftgeleerde en zeiden tegen mij: ‘Henoch u bent een rechtvaardige schriftgeleerde, wilt u de (andere) hemelse wachters, die de hemel verlaten hebben en zichzelf verontreinigd hebben met vrouwen zoals de mensenzonen dat doen door voor zichzelf een vrouw te nemen, het volgende vertellen: ‘Op aarde zult u nooit vrede kennen of vergeving van zonden. U zult zich niet verheugen over uw nageslacht, maar de afslachting ervan zien. U zult diep bedroefd zijn over de vernietiging van uw zonen en zult voor eeuwig smeken, maar geen genade en vrede ondervinden.’’

In hoofdstuk 13 gaat Henoch naar Azazel en vertelt hem het oordeel dat Yahuah heeft gepland. Al deze Wachters worden door grote angst gegrepen en smeken Henoch om een gebed van vergeving uit te schrijven tot de Heer van de Hemel. Henoch is van plan dit te doen, dus zit hij aan de wateren van Dan bij de berg Hermon, waar de Wachters voor het eerst naar de aarde afdaalden. Dan is een oude stad aan de bovenloop van de Jordaan in de buurt van de berg Hermon. Henoch valt in slaap en heeft een droom. Nadat hij wakker is geworden, vindt hij de Wachters in Abel (Lesya'el) nog steeds huilend en hun gezichten bedekkend. Hij vertelt over de details van zijn droom, die 'woorden van gerechtigheid' bevat, in feite een berisping aan de Wachters.

Henoch 13:1-10 "Henoch ging naar hem toe en zei: ‘Azazel, u zult geen vrede kennen. Het strenge oordeel is over u geveld om u in boeien te slaan. U zult geen genade vinden en uw verzoek zal niets uitrichten, vanwege het onrecht dat u onderwezen hebt, en vanwege alle goddeloze en onrechtvaardige daden die u aan de mens heeft laten zien. Daarna keerde ik mij van hem af en sprak ik tot de hele groep. Ze werden allemaal doodsbang en beefden hevig. Ze vroegen mij of ik een verzoekschrift voor hen wilde opschrijven waardoor ze toch vergeving ontvangen zouden, dit moest ik dan in aanwezigheid van de Heer van de hemel voorlezen. Vanaf dat moment konden zij Hem namelijk niet langer benaderen of hun ogen naar de hemel opslaan vanwege de schaamte over de zonden die zij begaan hadden. Hierna schreef ik hun verzoekschrift op, de gebeden en verzoeken die hun geest aangingen. Alles wat zij persoonlijk gedaan hadden werd in verband gebracht met deze verzoeken opdat ze vergeving van zonden en rust mochten ontvangen. Toen vertrok ik naar het water van Dan, dat is in het land van Dan, ten zuidwesten van de Hermon. Daar las ik hun verzoekschrift tot ik in slaap viel. Zie, hierna droomde ik, visioenen verschenen mij, ik viel op de grond en zag een visioen van bestraffing. Een stem sprak: ‘Ga en vertel dit aan de hemelse zonen en berisp hen.’ Toen ik wakker werd, ben ik opgestaan en naar hen toegegaan. Zij waren allemaal bij elkaar gekomen in Abel, wat tussen Libanon en Syrië in ligt, waar zij met bedekte gezichten zaten te huilen. Ik vertelde hen alle visioenen die ik in mijn droom gezien had. Deze rechtvaardige woorden heb ik als een berisping naar hen toe uitgesproken."

De inhoud van Henochs droom is het onderwerp van 1 Henoch 14-16. In 14:1-7 vertelt Henoch de Wachters dat hun gebeden niet zijn verhoord en dat ze voor eeuwig zullen worden gestraft.

Henoch 14:4-7 "‘Ik heb uw verzoekschrift opgeschreven en in het visioen is het mij duidelijk geworden dat uw verzoek niet zal worden ingewilligd zo lang als de wereld zal bestaan. Het oordeel is over u uitgesproken, het (verzoek) wordt niet gehonoreerd. Vanaf nu zult u voor eeuwig nooit meer in de hemel opstijgen. Hij heeft gezegd dat u in de aarde vastgebonden zult zitten, zo lang als de aarde bestaat. Hieraan voorafgaand zult u de vernietiging van uw geliefde zonen (de Nephilim) zien en geen vreugde aan hen beleven, voor uw ogen zullen zij door het zwaard vallen. Ook uw verzoek over hen zal niet gehonoreerd worden evenals het verzoek wat uzelf betreft. Ondanks alles wat u onder groot verdriet en smeking uitspreekt en het verzoekschrift dat ik voor u geschreven heb.’"

Hen is hiermee in niet mis te verstane bewoordingen verteld dat er vanwege hun voortdurende rebellie en slechtheid geen genade zal zijn. Hun straf zal eeuwig zijn. De ietwat cryptische verwijzing in 1 Petrus naar de proclamatie van Yahusha aan degenen die vanaf de dagen van Noach gevangen zaten, is een verwijzing naar de Messias die dit patroon uit 1 Henoch vervult.

1 Petrus 3:18-19 "Want ook Yahusha heeft eenmaal voor de zonden geleden, Hij, Die rechtvaardig was, voor onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot Yahuah zou brengen. Hij is wel ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt door de Geest, door Wie Hij ook, toen Hij heenging, aan de geesten in de gevangenis gepredikt heeft"

Het evangelie is de prediking van de overwinning van de Messias op de demonische machten, zonde en de tweede dood. Yahusha verkondigde deze overwinning aan de gevangengenomen gevallen engelen om hun ondergang te verkondigen zoals Henoch had gedaan, hoewel die ondergang nu was vervuld.

Het eigenlijke visioen begint in Henoch 14:8. Henoch wordt opgenomen in wolken en mist waardoor hij in de hemel terecht komt. Hij ziet omringd door "tongen van vuur" een muur waar hij bang van werd. Hij liep door het vuur en kwam bij een groot huis wat uit stenen van kristallen was opgebouwd, ook had het een kristalachtige vloer. Er zijn vurige cherubs die de poorten bewaken, die ook van vuur zijn. Henoch schrikt van dit visioen en hij trilt en beeft enorm.

Henoch 14:8-14 "Dit is het visioen dat ik zag: ‘Zie, in het visioen zag ik dat wolken en mist mij omgaven, felle sterren en bliksemflitsen spoorden mij aan om haast te maken. Winden wakkerden dit verder aan zodat ik steeds sneller vloog. Zo kwam ik in de hemel terecht, ik ging naar binnen tot ik bij een stenen muur van kristal kwam. Een hevig vuur omringde de muur zodat ik er bang van werd. Toch liep ik door de vuurzee heen en kwam aan bij een groot huis dat uit kristallen opgebouwd was. Ook de vloer was van kristal. Het dak was bekleed met felle sterren en bliksemflitsen omgeven door vurige Cherubim in een stormachtige lucht. Een hevig vuur omringde ook deze muren en haar poorten spoten vuur. Toen ik het huis binnenging was het er gloeiend heet en ijskoud tegelijk. Het was geen prettige plek, er was geen teken van leven. Angst overviel mij en ik bleef maar trillen. 15. Door dit hevige trillen en beven viel ik op mijn gezicht, hierna ging het visioen verder. "

Dan ziet hij een ander groot huis en "al haar deuren waren in vurige vlammen gehuld en stonden voor mij open." Het grotere huis was in al haar opzichten mooier dan het vorige huis; "Haar vloer stond in vuur en vlam en bovenin flitsten de bliksems en stralende sterren, ook het plafond stond in vuur en vlam." Dan ziet Henoch een grote troon met daarop "De Ene Grote en Glorieuze".

Henoch 14:16-20 "Zie, een ander en groter huis dan het vorige, al haar deuren waren in vurige vlammen gehuld en stonden voor mij open. In alle opzichten overtrof het in schoonheid, uitstraling, pracht en praal zodat ik de grootsheid ervan niet kan beschrijven of uitleggen. Haar vloer stond in vuur en vlam en bovenin flitsten de bliksems en stralende sterren, ook het plafond stond in vuur en vlam. Ik keek op en zag een schitterende troon. Hij zag eruit als was hij gemaakt van kristal en zij had wielen die straalden als de zon, de stemmen van de Cherubim klonken er. Van onderuit de troon stroomde brandend vuur, het was onmogelijk om ernaar te blijven kijken. De Ene Grote en Glorieuze zat erop. Zijn gewaad straalde feller dan de zon en was witter dan welke sneeuw dan ook. "

De beelden in dit gedeelte liggen duidelijk in lijn met andere troon-visioenen uit de Tenach, voornamelijk Jesaja 6 en Ezechiël 1. Ook de beschrijving van Openbaring 4 heeft veel weg van de troon van Yahuah in Jesaja en Ezechiël. Ze zijn allemaal vergelijkbaar en moeten als visioenen van de Troon van Yahuah beschouwd worden. Net als in Jesaja en Ezechiël kan Henoch niet opstaan ​​als hij dit visioen van de troon met daarop "De Ene Grote en Glorieuze" ziet, en Hij knielt neer voor de troon. Yahuah roept hem dichtbij en "Een van de heiligen" richt hem op en leidt hem dan de poort, hoewel Henoch naar de grond bleef kijken.

Henoch 14:24-25 "Tot dat moment had ik plat op mijn gezicht gelegen, bevend. Toen riep de Heer mij, met Zijn eigen stem en Hij zei tegen mij: 25. ‘Kom dichterbij Henoch en luister naar wat ik te zeggen heb.’ Een van de heiligen kwam naar mij toe en richtte mij op en leidde mij naar de ingang. Ik bleef met mijn ogen stijf naar de grond kijken."

Er zijn significante verschillen in Openbaring met betrekking tot de details van de beelden van Henoch. Terwijl in 1 Henoch de hele hemelse omgeving wordt beschreven, staat in Openbaring de troon centraal. In de hoofdstukken 15-16 spreekt God tot Henoch, hoewel God zich in werkelijkheid richt tot de Wachters die de hemel hebben verlaten. Vermoedelijk zijn dit de details van wat Henoch aan hen vertelde toen hij hen ontmoette in Abel (Lesya'el) in hoofdstuk 13. Deze engelen zullen geoordeeld worden omdat ze hun plaats verlieten en mensen vrouwen namen.

Te midden van de veroordeling van de Wachters wordt beschreven wat er met de geesten van de reuzen zal gebeuren na hun dood. Wanneer deze geesten bij hun dood uit hen zijn voortgekomen, zullen deze over de aarde blijven zwerven om de mens te kwellen. Hun kinderen, de reuzen, zullen boze geesten op aarde worden omdat ze een geestelijk fundament hebben. Deze geesten zullen verdorven blijven tot de "dag van voltrekking van het grote oordeel" wanneer "op die dag het tijdperk beëindigd zal zijn".

1 Henoch 15:8-16:1 "De reuzen nu die uit vlees en geest geboren zijn, zullen boze geesten op aarde genoemd worden, op aarde zullen zij leven. Boze geesten zullen uit hun lichamen overblijven, omdat ze door mensen en de heilige wachters in hun oorspronkelijke en primaire staat gemaakt zijn. Boze geesten zullen zij dus op aarde zijn en boze geesten zullen zij genoemd worden. Van de hemelse geesten is hun woonplaats in de hemel, maar de geesten van de aarde, die op aarde geboren zijn zullen op aarde wonen. De geesten van de reuzen zullen als wolken zijn, zij zullen verdrukking, oneerlijkheid, aanvallen, oorlog en vernietiging op aarde bewerken. Het zijn probleemveroorzakers, hoewel ze geen voedsel nodig hebben hongeren en dorsten ze toch naar misdaad. Deze geesten zullen tegenover de mensenkinderen en hun vrouwen opstaan, omdat ze uit hen voortgekomen zijn.’ ...... Vanaf de dag dat de reuzen afgeslacht en vernietigd zullen worden, als hun ziel het lichaam zal verlaten, dan zal hun vlees, dat vergankelijk is, niet geoordeeld worden. Dan zullen zij tot aan de dag van voltrekking van het grote oordeel verderf zaaien. Op die dag zal dit tijdperk beëindigd zijn."

Dit is het begrip van de oorsprong van onreine geesten in de Tenach en demonen in de verhalen welke we terug lezen in de evangeliën. De veroordeling bevat ook een verklaring van Yahuah dat hij geen vrouwen heeft geschapen onder de geesten van de hemel. Dit in tegenstelling tot de schepping van de vrouw uit Adam onder de mensheid (Henoch 15:6-7). Dit wordt weerspiegeld in de verklaring van de Messias dat engelen niet gehuwd zijn en ook niet uitgehuwelijkt worden (Mattheüs 22:30; Marcus 12:25).

Dit betekent waarschijnlijk niet het "einde van de wereld", maar eerder het einde van het huidige tijdperk en het begin van het volgende. De Wachters wordt verteld dat ze niet alle mysteries van de hemel kenden. Omdat ze de mysteries die ze kenden hebben "uitgezonden" aan de vrouwen op aarde, zullen ze geen vrede hebben.

Henoch 16:3 "‘Dan zullen de wachters en boosdoeners volledig vernietigd worden. Nu verder over de wachters die hiervoor in de hemel waren en u naar mij toegestuurd hebben om voor hen te bemiddelen, zeg hen: ‘U bent in de hemel geweest maar alle geheimen zijn nog niet aan u geopenbaard. Toch heeft u, vanuit de hardheid van uw hart, de geheimen die u wist aan de vrouwen bekend gemaakt. Hierdoor hebben de vrouwen en heeft de hele mensheid het kwaad over de aarde verspreid. Zeg daarom tegen hen: ‘U zult geen vrede kennen.’’ "

De overige deel van het Boek van de Wachters, hoofdstukken 17-36, is de beschrijving van Henochs reis met de zeven aartsengelen door de hemel, de aarde en de onderwereld. Het is een uitvoerige uiteenzetting van de kosmische geografie. Cruciaal is dat Henoch naar het noorden, zuiden, oosten en westen reist, waarbij de onderwereld en de hemel elkaar overlappen met de geografie van de aarde. De hoofdstukken 17-19 geven een korte samenvatting van de hele reis, terwijl de opvolgende hoofdstukken de reis door de kosmos in meer detail uiteenzetten.

De zeven aartsengelen nemen Henoch mee op zijn Hemelse reis

1 Henoch 17-19 bevat de eerste reis van Henoch door de hemel. In dit eerste visioen aangaande de hemel zijn er een aantal beschrijvingen welke een grafisch voorstelling geven over hoe het universum geordend is. Hij ziet de 'hoge plaatsen' en de voorraadschuren van de aarde waar de regen en de sneeuw worden bewaard. In hoofdstuk 18 ziet hij de voorraadschuur van de wind, de hoeksteen van de aarde en de pilaren van de hemel. Hij ziet ook k 'een plaats die geen hemel boven zich of aarde onder zich had' .door aartsengel Uriel beschreven als ‘deze plaats is het einde van de hemel en aarde'. De engel die Henoch vergezelt, legt uit dat dit de plaats is waar de "sterren en machten van de hemel" gevangen zitten. De reden wordt ook helder geschetst door de engel; "De sterren waar het vuur overheen loopt zijn zij die de geboden van Elohim overtreden hebben voordat hun tijd gekomen was. Dus zijn ze niet op de juiste tijd aangekomen. Daarom was Hij verbolgen over hen en heeft Hij hen gebonden, totdat de tijd van hun misdaden in het geheime jaar voltrokken is.’ ". Ze worden opgesloten "totdat de tijd van hun misdaden in het geheime jaar voltrokken is". In hoofdstuk 19 legt de engel (nu geïdentificeerd als Uriël) uit dat dit de plaats is waar de engelen, die zich met de mensen vrouwen hebben verontreinigd, zullen worden geplaatst. Er staat geschreven dat de gevallen engelen mensen ertoe brachten om aan demonen te offeren, dit is de eerste keer dat deze specifieke zonde wordt genoemd. Het eerste visioen eindigt in Henoch 19:3 met de mededeling dat alleen Henoch onder de mensen het visioen mocht zien.

Henoch 20 begint met een opsomming van de zeven aartsengelen.

Henoch 20:1-8."Dit zijn de namen van de heilige engelen die waken: Uriël, een van de heilige engelen die waakt over de aarde en de onderwereld. Rafaël een van de heilige engelen die waakt over de menselijke geesten. Raguël, een van de heilige engelen die de straf voltrekt aan de wereld en de sterren. Michaël, een van de heilige engelen die waakt over het beste deel van de mensheid en over de chaos. Sariël, een van de heilige engelen die waakt over de menselijke geesten die zondigen. Gabriël, een van de heilige engelen die waakt over het paradijs, de Serafim en de Cherubim. Remiël een van de heilige engelen die God gesteld heeft over hen die zullen opstaan.

Het aantal aartsengelen wordt door Raphael in Tobit ook genoemd.

Tobit 12:15 "Ik ben Raphael, een van de zeven engelen die in de glorieuze aanwezigheid van de Heer staan, klaar om hem te dienen."

Deze zeven geesten die voor de troon van Yahuah staan, worden ook genoemd in de Openbaring van Johannes.

Openbaring 1:4 "Johannes aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: genade zij u en vrede, van Hem Die is en Die was en Die komt, en van de zeven Geesten, Die voor Zijn troon zijn"

De eerstgenoemde is Uriël, een zeer prominente aartsengel in de literatuur van de Tweede Tempel, die in de Schrift alleen in 4 Ezra / 2 Esdra's wordt genoemd. Uriël waakt over de aarde en over de wereld van de gestorvenen (Sheol). De volgende is Rafaël die wordt vermeld als verantwoordelijk voor de geesten van mensen en hij is het die een prominente rol speelt in het boek Tobit. Raguël wordt beschreven als wraak nemend op de sterren, wat betekent dat hij verantwoordelijk is voor de discipline van andere engelachtige wezens. Michaël zou de leiding hebben gekregen over Israël, de uitverkorenen. Sariël, elders Samaël wordt genoemd als de engel die de leiding heeft over menselijke de geesten die zondigen. Van Gabriël wordt gezegd dat hij de leiding heeft over het paradijs, evenals over de 'slangen en de cherubs'. "Slangen" is hier een verwijzing naar serafijnen. Ten slotte wordt van Remiël gezegd dat hij de engel is die verantwoordelijk is voor het opwekken van de doden, waarschijnlijk een verwijzing naar het hoeden van overleden geesten naar hun bestemming. Ten slotte wordt gezegd dat Sariël, elders Samaël genoemd, de leiding heeft over de geesten die tegen de Geest zondigen.

Deze zeven geesten dienen als gidsen tijdens de reis van Henoch. Uriël, van wie wordt gezegd dat hij de leiding heeft over Tartarus, toont Henoch in Hoofdstuk 21 de plaats waar de gevallen sterren (de gevangengenomen Wachters) worden vastgeketend tot het einde der dagen. Wanneer Henoch vraagt wie de sterren zijn, kastijdt Uriel hem voor zijn gretigheid. De plaats is een smalle spleet gevuld met een groot vuur. Henoch kan de grootte van de plaats niet inschatten, maar hij is doodsbang vanwege de aanblik. Uriel vertelt hem dat de gevallen engelen voor altijd zullen worden opgesloten.

Henoch 21:1-10 "Hierna kwam ik op een chaotische plek. Daar zag ik niet het schitterende scheppingswerk van een hemel en ook niet de vaste aarde, maar een verlaten plaats, chaotisch en verschrikkelijk. Daarbinnen zag ik zeven hemelse sterren vastgebonden zitten, zij leken op grote bergen van uitslaand vuur. Toen zei ik: ‘Wat hebben zij misdaan dat zij zo vastgebonden zijn en waarom zijn zij naar deze plaats gebracht?’ Daarop antwoordde Uriël, een van de heilige engelen die bij mij was en de baas was over hen: ‘Waarom vraagt u dit Henoch, waarom wilt u de waarheid zo graag weten? Dit zijn een aantal sterren die het gebod van de Allerhoogste God overtreden hebben. Zij zijn gebonden totdat het oneindig aantal dagen (straf) die bij hun misdaad horen is voltooid.’ Daar vandaan ging ik naar een andere vreselijke plek, erger dan de eerste, daar zag ik iets verschrikkelijks. Een immens vuur spoot en spetterde, in het midden ervan was een diepe afgrond waarin de vuurkolommen oneindig diep wegstroomden. Haar maat of omvang was buiten elke proportie, ik kon ook niet zien waar alles vandaan kwam. Ik riep uit: ‘Wat een beangstigende plaats en vreselijk om naar te kijken!’ Daarop antwoordde Uriël die bij mij gebleven was: ‘Waarom bent u zo bang en vol verbazing over deze plaats?’ Ik antwoordde: ‘Omdat zij verschrikkelijk is en een plaats van lijden aanduidt.’ Hij zei: ‘Dit is de gevangenis van de engelen, hier zullen zij voor eeuwig worden opgesloten.’"

Aan de westkant van een grote berg ziet Henoch een plaats waar de doden worden verzameld tot de dag des oordeels. Henoch ziet de berg van de doden, welke de Sheol is. De geesten van de doden worden naar de berg gebracht om in grotten te wonen die uit de rots zijn uitgehouwen. Raphael beschrijft de grotten, verdeeld over drie plaatsen, als respectievelijk voor de rechtvaardige doden, de onberouwvolle goddeloze doden, de martelaren en degenen die stierven zonder de waarheid van Yahuah

Henoch 22:3,9-13 "Toen sprak Rafaël, een van de engelen die bij mij was het volgende: ‘Dit zijn de vreedzame plaatsen waar de geesten, de zielen van de doden, verzameld zullen worden. Voor hen zijn ze geschapen, hier zullen alle zielen van de mensenzonen verzameld worden. ...... Hij antwoordde: ‘Er zijn drie plaatsen waar de geesten van de doden worden gesorteerd. Er is een plek afgescheiden voor de rechtvaardigen, hier is een heldere waterbron aanwezig. Dan is er een plaats voor de zondaars die sterven en begraven worden zonder dat er tijdens hun leven een oordeel over hen is geveld. Hier lijden de geesten in hevige pijn tot op de dag van het grote oordeel met straf en marteling voor hen die altijd vloeken, hun zielen zullen daar voor eeuwig gestraft en gebonden zijn. Dan is er nog een afgescheiden plaats waar degenen die klagen gebracht worden. Zij die verhaal willen halen over hun vernietiging omdat ze door zondaars gedood zijn. Deze plaats is gemaakt voor de menselijke geesten die niet rechtvaardig zijn geweest maar gezondigd hebben, die misdaden gepleegd hebben en samengewerkt hebben met de overtreders. Hun ziel zal op de dag van het oordeel niet vernietigd worden, maar zij zullen dan ook niet uit deze plaats verlost worden.’"

De rechtvaardigen zullen op een dag worden bevrijd. De martelaren zullen gerechtigheid en redding ontvangen. De onberouwvolle goddelozen zullen worden veroordeeld samen de gevallen Wachters. De laatste groep die zonder de waarheid stierf, zal voor altijd in in het dodenrijk blijven. Henoch ziet nog twee details. De zielen van de rechtvaardigen, hoewel in het dodenrijk met de rest, hebben een bron van verfrissend water bij zich terwijl ze wachten op hun bevrijding (Henoch 22:2, 9). Bij de grot van de martelaren ziet Henoch een geest die roept om gerechtigheid, Raphael identificeert hem als Abel.

Henoch 22:6-7 "Daarop vroeg ik Rafaël, de engel die bij mij stond, en zei: ‘Deze geest die beklag doet, wiens geest is dit, wiens stem richt deze klachten aan de hemel?’ Hij antwoordde mij en sprak: ‘Dit is de geest van Abel die door zijn broer vermoord is. Hij doet beklag over hem totdat zijn zaad over heel de aarde vernietigd wordt en zijn zaad tussen de mensheid uitgeroeid wordt.’ "

Dit ligt in lijn met het roepen van Abels bloed vanaf de aarde: Genesis 4:10 "En Hij zei: Wat hebt u gedaan! Er is een stem van het bloed van uw broer, dat van de aardbodem tot Mij roept." Dit wordt meerdere keren bevestigd in het Nieuwe Testament (Mattheüs 23:35; Hebreeën 12:24; Openbaring 6:9).

Van daaruit gaat hij verder naar het westen waar hij de sporen van de zon ziet, het 'vuur die continu branden'. Tijden dit deel van de reis wordt hij begeleid door Raguël.

Henoch 23:1-3 "Hierna ging ik naar een andere plaats in het westen, aan het uiteinde van de aarde. Daar zag ik een brandend vuur dat continue brandde, het stopte niet dag noch nacht, maar bleef voortdurend branden. Ik vroeg: ‘Wat betekent dit vuur dat niet stopt.’ Daarop sprak Raguël, een van de heilige engelen die naast mij stond, en zei: ‘Deze felle brand die zich uitstrekt naar het westen wijst op alle hemellichamen.’"

In de hoofdstukken 24-25 gaat Henoch naar een andere plaats op aarde en werd een enorme berg van vuur getoond. Van daaruit kon hij zeven andere bergen zien, gemaakt van edelsteen en de ene nog glorieuzer dan de andere. De grootste van deze toppen is de troon waarop God zal zitten “wanneer Hij de aarde met goedheid bezoekt” . De berg van Yahuah waarop zijn rechterstoel staat waarop hij zal zitten om het laatste oordeel te vellen tijdens het einde der dagen. Op deze berg staat een geurige boom die geen mens mag aanraken tot de tijd van het oordeel. Dit is waarschijnlijk de levensboom uit het paradijs, vergelijkbaar met Openbaring 22:2, 14 (4 Ezra 8:52). De geur van deze boom zal "hun botten doordringen" en ze zullen een lang leven op aarde leven, "zoals jullie vaders in hun dagen leefden" (Sommige exemplaren van 1 Henoch breiden dit uit met "geen verdriet, pijn, kwelling en plaag zal hen raken”)

Henoch 24:1-6, 24:3 "Op de volgende plaats waar ik kwam zag ik een vurige berg waar dag en nacht vlammen uitbarstten. Ik liep er omheen en zag zeven verschillende en schitterende bergen. Hun stenen waren overweldigend mooi. Allemaal even overweldigend en te mooi om te beschrijven. Hun oppervlak was prachtig. Drie ervan stonden in het oosten, waarbij de een de ander ondersteunde. Drie stonden in het zuiden elkaar op dezelfde wijze ondersteunend. Er tussenin lagen diepe ravijnen die elkaar niet raakten. De zevende berg stond in het midden en steeg ver boven de anderen uit. Er bovenop stond een troon en om de troon heen waren geurige bomen geplant. Een van de bomen rook zoals ik nog nooit een boom geroken had, hij was ook uniek, geen van de bomen leek erop. Haar geur was uitmuntend en haar bladeren, bloemen en hout is onvergankelijk. Haar vrucht was prachtig en leek op die van de palm. Daarop zei ik: ‘Wat een mooie boom is dit en wat een heerlijke geur, haar bladeren zijn zo mooi en haar bloemen zijn prachtig om te zien.’ Hierop antwoordde Michaël, een van de heilige en schitterende engelen die mij begeleidden en die hun leider was. ..... Hij antwoordde en sprak: ‘De berg die u gezien heeft met haar top die op Gods troon lijkt, is de troon waarop de Heilige Grote en Majestueuze Heer, de eeuwige Koning zal zitten wanneer Hij komt om de aarde te bezoeken met Zijn goedheid."

Henoch wordt naar het “centrum van de aarde” gebracht in hoofdstuk 26. Exact daar waar tegenwoordig de stad Jeruzalem gevestig is.

Ezechiël 5:5 "Zo zegt de Heere Yahuah: Dit is Jeruzalem: Ik heb het te midden van de heidenvolken gezet met landen eromheen."

Daarnaast is Sion een van de bergen van Jeruzalem. Volgens de Hebreeuwse geschriften veroverde koning David Jeruzalem op de Jebusieten en bouwde hij de Davidsburcht op de Zion. Micha beschrijft dat de wet uit Sion uit zal gaan en het woord van Yahuah vanuit Jeruzalem. Dit is met recht het 'centrum van de aarde', daar vanwaaruit het gezag van Yahuah uitgaat en daar waar hij zal oordelen.

Micha 4:1-3 "Het zal echter in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van Yahuah vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat de volken ernaartoe zullen stromen. Vele heidenvolken zullen op weg gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van Yahuah, naar het huis van de Elohim van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van Yahuah uit Jeruzalem. Hij zal oordelen tussen vele volken en machtige heidenvolken vonnissen, tot ver weg. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen. Oorlog voeren zullen zij niet meer leren."

Ook water stroomt er in verschillende richtingen uit de heilige berg, vergelijkbaar met de beschrijving van de tempel in Ezechiël 47 en Openbaring 22:1-5. Vanaf dit uitkijkpunt ziet hij een desolaat land met diepe ravijnen en waar geen bomen groeien.

Henoch 26:1-6 "Van daaruit ging ik naar het midden van de aarde. Daar was een ontspannen vruchtbare plaats. Overal stonden bomen waarvan de takken in bloei stonden. Daar zag ik een heilige berg. Vanuit het oosten stroomde er water onderuit richting het zuiden. In het oosten zag ik een andere berg die hoger was. Er lag een nauw en diep ravijn tussenin. Van onderuit deze berg liep ook een rivier het ravijn in richting het westen. Daar stond een andere berg die lager was dan de andere. Een diep en droog ravijn lag tussen de bergen in. Om de drie bergen heen was nog een diep en droog ravijn te zien. Alle ravijnen waren nauw en diep, gemaakt van hard gesteente waar geen boom kon groeien. Ik stond verbaasd over deze rotsmassa en de ravijnen, ja ik stond stomverbaasd."

In hoofdstuk 27 vraagt Henoch de engel Uriël naar dit verlaten land. De aartsengel legt uit dat dit "plaats des onheils" is voor hen Yahuah "Zijn Majesteit bespot" hebben. Hier ligt een marginale verwijzing naar Mattheüs 5:29-30, hoewel het enige verband het gebruik van de term gehenna voor hel is.

Gehenna verwijst naar het dal van Hinnom wat naast de Heilige stad ligt. In de Tenach was dit de plek waar kinderoffers werden gebracht. Een heidens gebruik dat werd overgenomen door het volk Israël. In Yahuah zijn ogen een gruwel, koning Josia maakte er een einde aan (1 Koningen 23:10). In de tijd van Yahusha werd het dal van Hinnom gebruikt als plek waar afval werd verbrand. Ook was het de plek waar lijken van dieren en misdadigers werden gedumpt. Het vuur brandde er onophoudelijk. De toehoorders van Yahusha kenden deze vuilstortplaats als een plek om ver vandaan te blijven.

Henoch 27:1-4 "Toen zei ik: ‘Welk doel heeft dit prachtige land dat volledig bedekt is met bomen en dit verschrikkelijke ravijn ertussenin?’ Daarop antwoordde Uriël, een van de heilige engelen die bij mij was en zei: ‘Het verschrikkelijke ravijn is voor degenen die voor altijd vervloekt zullen zijn. Hier zal iedereen die met zijn mond onbetamelijk tegen de Heer gesproken heeft en Zijn Majesteit bespot heeft komen. Hier zullen zij samengebracht worden, dit is hun plaats des onheils. In de laatste dagen zal het rechtvaardig oordeel over hen geveld worden ten aanschouwen van de rechtvaardigen. Zij die genade ontvangen zullen God voor altijd prijzen, de eeuwige Koning. Als het oordeel over de eersten wordt geveld zullen zij Hem danken voor de genade die Hij hen bewezen heeft.’"

Hoofdstukken 28-36 zijn een aantal korte reizen waarin Henoch naar het oosten gaat, dan naar het noorden, westen en zuiden, waarbij hij verschillende bergen met geurige bomen bezoekt.

Ten slotte wordt Henoch meegenomen om het Paradijs te zien, dat Gabriël hem uitlegt als de plaats van waaruit zijn voorvader en overgrootmoeder werden verbannen. Dit omdat ze hadden 'gegeten' van 'de boom van kennis'.

Henoch 32:6 "Ik zei: ‘Wat is deze boom mooi en wat ziet zij er prachtig uit!’ Daarop antwoordde Rafaël, de heilige engel die naast mij stond mij en zei: ‘Dit is de boom van kennis waar uw voorvader en overgrootmoeder van gegeten hebben, lang voordat u bestond. Door ervan te eten werden hun de ogen geopend en wisten zij dat ze naakt waren, hierdoor werden ze uit de tuin weggestuurd.’"

De bomen en schoonheid van het Paradijs worden tot in detail beschreven, maar het heeft, zoals Henoch het ziet, geen bewoners. Het wordt echter beschreven als de "rechtvaardige tuin", In het Paradijs ziet Henoch dat de "boom der wijsheid" nog steeds staat.

Hoofdstuk 32:1-2 "Na deze geuren in mij opgenomen te hebben keek ik over de bergen heen naar het noorden. Daar zag ik zeven bergen die gevuld waren met Nardus en geurende bomen van kaneel en peper. Vanaf daar ging ik door over de bergtoppen naar het verre oosten van de aarde. Ik vloog over de zee van Eritrea en toen ik al ver daar vandaan was kwam ik de engel Zotiël tegen in de rechtvaardige tuin. Ik zag daar vele bomen, sommige waren erg groot en in overvloed aanwezig, zij gedijden zeer goed. Hun geur was prettig en zeer sterk, zij hadden een gevarieerde en elegante uitstraling. Daar stond ook de boom van kennis, als iemand daarvan eet wordt hij vervuld van grote wijsheid. De boom was zo hoog als een Tamarinde en heeft bladeren die lijken op die van de Johannesbroodboom. Haar vruchten lijken op druiventrossen, erg mooi. Van veraf kan je de geur ervan al ruiken. Ik zei: ‘Wat is deze boom mooi en wat ziet zij er prachtig uit!’ Daarop antwoordde Rafaël, de heilige engel die naast mij stond mij en zei: ‘Dit is de boom van kennis waar uw voorvader en overgrootmoeder van gegeten hebben, lang voordat u bestond. Door ervan te eten werden hun de ogen geopend en wisten zij dat ze naakt waren, hierdoor werden ze uit de tuin weggestuurd.’ "

Hierdoor wordt opnieuw bevestigd dat het niet zo is dat de boom zelf slecht is. Het was net als bij de kennis die de mensheid van de gevallen Wachters hadden ontvangen. De mens was niet klaar om deze kennis te kunnen verwerken of toepassen, kennis kan alleen gehanteerd worden door mensen wanneer het door Yahuah op het juiste moment wordt gegeven.

Het Boek van de Wachters eindigt in hoofdstuk 33 met Henoch, die de uiterste uiteinden van de aarde bezoekt, en alle zichtbare en onzichtbare schepselen van Yahuah ziet. De laatste drie hoofdstukken bieden een andere samenvatting en het gehoorzame bevel voor Henoch om op te schrijven wat hij had gezien in de tekst die nu wordt gelezen. Het eindigt op zo'n manier dat het onafhankelijke karakter van dit gedeelte van de tekst opnieuw wordt benadrukt.

In Henoch 33:3-4 ziet Henoch dat de poorten van de hemel geopend zijn en de sterren van de hemel tevoorschijn komen. Henoch registreert de namen, rangen, zetels, perioden en maanden van hun komen en gaan. Dit alles wordt hem uitgelegd door de engel Uriël, samen met de namen, wetten en verbanden van deze sterren. Al deze informatie is niet in het boek opgenomen, maar vormt wel de basis voor de latere astronomische teksten die in de naam van Henoch zijn geschreven. Zonder dat wat Henoch ons heeft laten zien kunnen we de Hemelse Boekrol niet begrijpen.

Henoch 33:1-4 "Daarna ging ik naar het uiteinde van de aarde waar ik grote dieren die sterk van elkaar verschilden zag. Ook zag ik vogels die er verschillend uitzagen, zowel qua vorm als zang. Aan de oostkant van deze dieren zag ik het einde van de aarde waar de hemel begon en ik zag de deuren van de hemel openstaan. Daar zag ik de sterren aan de hemel opkomen. Ik telde het aantal sterren dat naar buiten kwam en schreef ze stuk voor stuk op volgorde op. Zowel hun namen als hun loop en de tijden en de seizoenen die zij bestreken, precies zoals de engel Uriël die bij mij was het mij uitlegde. Alles toonde hij mij en schreef hij voor mij op, zowel hun namen als de wetmatigheden en de verbanden".

Hoewel we in de Schrift kunnen lezen dat verschillende profeten een kijkje in een hemelse troonzaal hebben gekregen, gaat er niets boven Henoch zijn hemelse reizen. Johannes ziet de hemel bij verschillende gelegenheden (Openbaring 4-5; 11:19), maar er is geen reis door lagen van de hemel of het dodenrijk. Hiermee kom ik op het einde van dit artikel. Het boek der Wachters is een boek wat we ter harte moeten nemen en leren begrijpen, althans wanneer we een dieper begrip willen ontvangen aangaande Genesis en vele andere Schriftplaatsen.