De dierenapocalyps – 1 Henoch 85-90

Inleiding in de dierenapoclyps

De dierenapocalyps is een van de meest opmerkelijke delen van 1 Henoch. De droomvisioenen van Henoch geeft een fascinerende weergave van de menselijke geschiedenis, en de Israëlitische geschiedenis in het bijzonder, geheel in een uitgebreide metafoor van dieren. De dierlijke symbolen van Henoch worden systematisch toegepast, gebaseerd op het begrip van de wet met betrekking tot reine en onreine dieren. Deze zogenaamde 'dierenapocalypse' (hoofdstuk 85-90) maakt deel uit van het ‘Boek van Dromen’ (hoofdstuk 83-90), een van de vijf boeken in het Boek van Henoch (1 Henoch).

De dierenapoclyps van Henoch is een buitengewone geschiedschrijving welke volledig weergegeven wordt in een verhaal over dieren. Het is een allegorie (in dit geval dromen over dieren) dat parallel loopt aan een ander systeem in een ander domein (in dit geval de menselijke geschiedenis), waarbij elk detail daarin correspondeert met iets dat binnen het andere systeem te vinden is. Het is vrij eenvoudig om belangrijke personages en gebeurtenissen binnen deze dromen te identificeren van Adam en Eva tot aan de Babylonische ballingschap en de terugkeer naar Juda. Aangaande deze periode zijn er duidelijk parallellen met de bijbelboeken van Genesis tot Koningen, ook met de profeten Ezra en Nehemia. Aangaande de geschiedenis beschrijving na deze periode zijn er minder parallellen met de canon van de bijbel, hierbij is een sterke parallel met apocriefe boeken zoals makkabeeën. De dromen stoppen niet bij het laatste aanknopingspunt in de geschiedenis welke bij ons bekend is. Henochs dromen van de tot nu toe bekende geschiedenis (welke bij hem ten tijde van de dromen nog niet bekend was) loopt naadloos over in de profetie voor het einde der tijden, met Yahuah Zijn oordeel over het kwaad en een nieuw begin voor de wereld met mensen die terugkeren naar hun oorspronkelijke staat.

De droomvisioenen

Het verhaal van deze droom begint in Eden en eindigt het het nieuwe Eden. Henoch ziet een witte stier en een vaars (Adam en Eva) aan wie twee stieren zijn geboren, de ene zwarte en de andere rode. De zwarte stier prikte de rode en doodde hem (Kaïn en Abel). De vaars kwam achter de zwarte stier aan maar de eerste witte stier kalmeert haar en ze geeft hem nog een witte stier (Seth), samen met vele andere stieren en zwarte koeien. De derde stier (Seth) is wit, een verwijzing naar de zuiverheid van de lijn van Seth.

Vanaf hoofdstuk 86 biedt de Apocalyps een geschiedenis van de wereld vóór de zondvloed. In het volgende hoofdstuk vermengen de sterren zich met de koeien en krijgen olifanten, kamelen en ezels het leven. Het vee wordt bang en ze beginnen elkaar te bijten en te steken, verwijzend naar de gevallen engelen (Genesis 6; 1 Henoch 6-11). In 1 Henoch 87 komt een sneeuwwitte persoon uit de hemel neer en redt Henoch uit de chaos en vertelt hem dat hij op de olifanten en andere dieren moet letten. Vier hemelse wezens grijpen de gevallen sterren in hoofdstuk 88 en plaatsen ze in de afgrond, aan handen en voeten gebonden

1 Henoch 89:2-9 verwijst naar de zondvloed. Een van de vier engelen leert het witte rund hoe hij een ark moet bouwen en dit rund wordt een mens en bouwt het. Het stijgende water vernietigt alle dieren, de ark landt en een man en drie koeien verlaten de ark. De rest van Genesis en de slavernij in Egypte vinden we duidelijk terug in Henoch 89:10-27. Israël wordt vertegenwoordigd door schapen (nazaten van Jakob) die worden omringd door wolven en worden gered door de Heer van de Schapen (Israël in Egypte en de Exodus). Deze oogverblindende Heer leidt de schapen uit een moeras en de woestijn in. In de woestijn begint de Heer de ogen van de schapen te openen (1 Henoch 89:28-38). Een van de schapen leidt de natie, wordt een man en wordt opgenomen in de hemel, een duidelijke verwijzing naar Mozes (1 Henoch 89:36).

De schapen worden dan over een beek (de Jordaan) geleid naar "een goede plaats", een "aangenaam en heerlijk land" (1 Henoch 89:39). In 1 Henoch 89:39-50 vestigen de schapen zich in het land. Wanneer de schapen slechtziend worden, wordt een ander schaap aangesteld om hen te leiden, en hun ogen gaan weer open (De cyclus van zonde, oordeel, berouw en redding door Richters ). De schapen worden onderdrukt door een verscheidenheid aan dieren (heidenen). De koningen van Israël zijn rammen, Salomo zelf is een “kleine ram” die een huis bouwde voor de Heer van de schapen (1 Henoch 89:50).

Na een korte passage over het Davidische koninkrijk, biedt 1 Henoch 89:51-67 belangrijke details voor het verdeelde koninkrijk na Salomo. Henoch ziet op het gemeenschappelijke motief van het doden van de profeten (1 Henoch 89:51). In 1 Henoch 89:59 heeft Yahuah Israël vanwege zijn zonden in handen van 70 herders, d.w.z. de engelen vorsten van de heidenen (de 70 naties); Yahuah vertelde hun hoeveel schapen (Israël) ze konden laten vernietigen, maar ze overtroffen hun orders en doodden meer dan van hen werd verlangd.

Hoewel er veel discussie bestaat over wie deze 70 herders precies zijn laat Henoch weinig twijfel bestaan wanneer wij in context gaan lezen. Vaak worden de herders bestempeld als koningen en niet engelen. Echter kunnen wij in 1 Henoch elke grote gebeurtenis en de meeste van de leidende figuren van het OT en het Makkabeeën-tijdperk terugvinden in de door Henoch gebruikte allegorie. Yahuah is “de Heer van de schapen” (1 Henoch 89:22, 28, 36, 54, enzovoort), en de meeste belangrijke leidende figuren in de geschiedenis van Israël worden afgebeeld als regerende schapen (1 Henoch 89:14, 29, 36, 72, 90:10-12, 31), dus niet weergegevens als herders. Elke heidense natie wordt geassocieerd met een bepaalde (onrein) roofdier (bijv. 1 Henoch 89:14, 55, 72). Deze herders zijn daarom in het visioen van Henoch duidelijk engelen. Daarnaast worden de 'herders' in 1 Henoch 90:24 vergeleken met sterren. Dat moet ons doen denk aan Johannes zijn Openbaring, welke hij als volgt beschrijft: Openbaring 9:1 "..... en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen. En hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven." De ster, hier genoemd, is geen mens, maar een engel. Deze is uit de hemel op de aarde gevallen. Yahusha zelf spreekt van de satan die als een bliksem uit de hemel valt.

De ballingschap wordt kort weergegeven in 1 Henoch 89:68-72. De schapen worden overgeleverd aan onderdrukkers en velen worden gedood. Een schrijver legt in een boek vast hoeveel schapen er zijn omgekomen. Dit boek werd voorgelezen aan de Heer van de Schapen en vervolgens verzegeld. In 1 Henoch 89:72 lezen we over de terugkeer uit ballingschap en de herbouw van de stad en de tempel onder Ezra en Nehemia. In 1 Henoch 89:73-77 worden de stad en de tempel herbouwd, maar de schapen zijn zwak en slechtziend (de gemeenschap na de ballingschap).

Het eerste deel van het visioen van Henoch is een zeer accurate weergave van de verhaallijn welke we terugvinden in de canon van de Bijbel. Het volgt nauw het verhaal van Eden tot aan de ballingschap. De volgende periode uit het visioen van Henoch van de geschiedenis (1 Henoch 90:1-5) lijkt te lopen van 426/416 tot 265/255 voor Christus. De canon van de Bijbel laat ons hier in de steek, echter ondersteunen boeken als apocriefe boeken zoals makkabeeën het visioen van Henoch. In de laatste periode van geschiedenis worden lammeren geboren uit de witte schapen (d.w.z. Israël) die niet langer blind zijn zoals alle anderen vóór hen; dit zijn klaarblijkelijk de "Ḥasidim" van de Makkabese opstand. Het schaap waaruit een grote horen ontspruit (1 Henoch 90:9) vertegenwoordigt ongetwijfeld Judas Makkabeüs. Net als in Daniël hoofdstuk 11 wordt het visioen gedetailleerder wanneer het is aangekomen bij de Makkabeeën-periode (1 Henoch 90:6-12). Een "grote hoorn" groeit op een van de lammeren en verzamelt de schapen tegen de onderdrukkers, zoals aangegeven wijst deze "grote hoorn" op Judas Makkabeüs. In 1 Henoch 90:13-19 vecht het schaap tegen de beesten. Dit zijn de heidenen in het algemeen, de Seleuciden in het bijzonder. De Heer van het schaap komt in toorn tussenbeide; hij slaat met zijn staf op de grond en een groot zwaard wordt aan de schapen gegeven om de dieren van de aarde te doden. Dit zou is een verwijzing naar de overwinning van de de opstand van de Makkabeeën. In vers 19 lezen we een sleutel: “aan de schapen werd een groot zwaard gegeven.” De tekst geeft aan dat een menselijke tussenpersoon toestemming van Yahuah heeft gekregen om met succes op te staan tegen de heidenen (vergelijk Openbaring 6:4). Na de uiteindelijke overwinning worden de gevallen engelen door Yahuah geoordeeld samen met de beschermengelen van de naties en afvalligen (1 Henoch 90:20-27)

In 1 Henoch 90:20-27 verschuift het visioen nu naar de toekomst, als een grote troon wordt opgericht in het aangename land (Israël). Er wordt ons alleen verteld dat "hij erop zat", met de implicatie dat de Heer van de schapen die de aarde sloeg met zijn staf het onderwerp is. De Heer begint met het oordeel over de schapen en hun herders (Ezechiël 34:1-10, de Heer zal de herder van Israël oordelen). In 1 Henoch 90:20 worden de boeken geopend en worden zeven herders gestraft voor het doden van meer schapen dan dat hen was bevolen, 1 Henoch 90:22. Deze worden in de vurige afgrond geworpen (vers 24), de zeventig herders worden eveneens schuldig bevonden en in de afgrond rechts van het huis geworpen (1 Henoch 90:26, vergelijking Gehenna, ten oosten van de tempel).

De Heer van de Schapen renoveert het oude huis (de Tempel, of de stad Jeruzalem) tot een nieuw, groter huis (90:28-36). De oude tempel is uit elkaar gescheurd en is vervangen door een mooier gebouw en ornamenten, hetgeen in lijn ligt met Ezechiël 40-48. Openbaring 21:1-4 ondersteund dit visioen en leert ook over het 'Nieuwe Jeruzalem'. 1 Henoch maakt zeker deel uit van deze doctrine. Het visioen kan niet verwijzen naar de vroege tweede tempel, welke helemaal geen mooi gebouw was. Het zou vreemd zijn dat de Herodiaanse tempel zo hoog wordt geprezen. Tevens zijn de schapen wit en hun wol is "dik en puur" (1 Henoch 90:32) en hun ogen worden geopend om goede dingen te zien. Voor het eerst is er “niemand onder hen die niet zien” (90:35). Alle schapen die het overleefden en alle andere dieren aanbidden de schapen. Een tijd die nog niet aangebroken kan zijn, dit deel van het visioen gaat duidelijk over de bouw van een 'Nieuw Jeruzalem' met een 'Nieuwe Tempel'.

In 1 Henoch 90:37-38 wordt uiteindelijk een nieuwe sneeuwwitte stier geboren met enorme hoorns. Alle schapen en dieren van de wereld zijn bang voor deze nieuwe stier. Hij begon alle dieren te transformeren in sneeuwwitte koeien en stopte niet voordat ze allemaal waren getransformeerd. Dit is de belofte van de 'Ene herder' in Ezechiël 34 die alle 'ontrouwe herders' vervangt. Het is duidelijk de verschijnt in de toekomst een nieuwe, goede herder, die de slechte herders vervangt die niet voor Yahuah Zijn schapen hadden gezorgd. Dit is de wederkomst van Yahusha de WARE Messias.

Wat opvalt is dat deze herder geen schaap is (dus niet David en Salomo), maar een stier. Dit figuur wordt neergezet als de nieuwe Adam, de laatste personages in visioen die als stieren worden beschreven. Een 'nieuwe Adam' zou elke gelovige bekend in de oren moeten klinken. De dichtstbijzijnde analogie is in de twee (ofwel laatste) Adam te vinden, waarin de apostel Paulus Adam als 'type' voor de Messias gebruikt. Romeinen 5:14: "Toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes toe, ook over hen die niet gezondigd hadden met eenzelfde overtreding als Adam, die een voorbeeld is van Hem Die komen zou”. Het Griekse woord voor ‘voorbeeld’ is hier tupos, waaraan ons woord ‘type’ is ontleend. Paulus schrijft hier dus dat Adam een type is van “Hem (Yahusha de Messias), Die komen zou”. In Romeinen 5 is Adam een type door tegenstelling en niet door overeenkomst. En hiermee s het type van Adam in de Schrift nog lang niet uitgeput. In 1 Korinthe 15:42–49 stelt Paulus de eerste mens en de tweede Mens, de eerste mens Adam en de laatste Adam tegenover elkaar in het kader van de opstanding. Ook hier weer een type door tegenstelling. “Een natuurlijk lichaam (ons ‘fysieke lichaam’) wordt gezaaid, een geestelijk lichaam (onze 'geestelijke' identiteit) wordt opgewekt.” “Alzo staat er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levend wezen” (1 Korinthe 15:45; Genesis 2:7). Adam werd een levend wezen, maar was niet in staat om leven te geven. Hij kon slechts nakomelingen verwekken die evenals hij, door de zonde moesten sterven. Maar “de laatste Adam is geworden tot een levendmakende Geest”. Hij schonk eeuwig leven door Zelf onverdiend en plaatsvervangend de dood te sterven en daaruit op te staan. “De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk; de tweede Mens is de Heere uit de Hemel” (Korinthe 15:47). “En zoals wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij ook het beeld van de Hemelse dragen” (Korinthe 15:49). Hoe wonderlijk en hoopgevend zijn deze tegenstellingen tussen Adam en Yahusha de Messias, zelfs gezien in een visioen door Henoch. Opmerkelijk is dat alle dieren zijn omgetoverd tot sneeuwwit vee. In dit tijdperk hebben alle naties zich 'bekeerd' en zullen de Elohim van Israël aanbidden.

Henoch ontwaakt uit zijn visioen en verheugt zich in de Heer (1 Henoch 90:39-42) en weent enorm vanwege het visioen dat hij heeft gezien.

Menselijke figuren en hun dierlijke metaforen

Een interessant kenmerk van de dierenapocalyps is het gebruik van dieren om de uitgebreide metafoor te construeren. De metaforen kunnen worden samengevat in de volgende tabel:

1. Menselijke metaforen

1.1 De mens
De mens wordt gebruikt als metafoor voor hemelse / geestelijke identiteiten in Henoch zijn dromen: de goede aartsengelen worden voorgesteld als ‘witte mannen’, de slechte engelen die de leiding hebben over de schapen zijn de 'zeventig herders', en Yahuah zelf wordt consequent ‘de Heer van de schapen’ genoemd. De keuze van de mens-metafoor laat niet alleen zien dat engelen geestelijke wezens zijn, maar het is ook in lijn met de overtuiging dat de mens naar het beeld van Yahuah is geschapen: Genesis 1:2627 "En Elohim zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen! En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen."

Engelen worden in de Schrift ook wel ‘zonen van Elohim’ genoemd, zie bijvoorbeeld Genesis. 6:2, 4; Job 1:6; 2:1; 38:7). Abraham ontving bijvoorbeeld drie mannen die engelen waren (Genesis 18,1-2) en Jacob worstelde met een man die een Engel van Elohim was (Genesis 32,25-33). In tradities die dichter bij of eigentijds aan de Henoch zijn visioen werden engelen en Yahuah weergegeven in antropomorfe vormen. In het visioen van de profeet Ezechiël wordt Yahuah voorgesteld als: een ‘beeld als dat van een man’ (Ezechiël 1:26; 8:2). Zo lezen we in het boek van Daniël over een visioen van Yahuah, die ‘de Oude van Dagen’ wordt genoemd, dat ‘zijn kleding’ was zo wit als sneeuw; het 'haar op Zijn hoofd was wit als wol’ (Daniël 7.9). In Daniëls andere visioenen worden engelen zoals Gabriël en Michaël duidelijk afgebeeld als mannen (Daniël 8,15; 10,4-20; 12,5-7). Daarom is 'de mens' metafoor voor Yahuah en Engelen in het visioen van Henoch geen uitzondering en Schriftuurlijk helemaal niet vreemd. Alleen de engelen die niet als mensen worden gesymboliseerd, zijn de bozen die zijn neergedaald uit de hemel en hadden de vrouwen van mensen genomen op aarde. Zij zijn gezien de metafoor van gevallen sterren diegenen die de koeien (mensen vrouwen) op aarde zwanger maakten (1 Henoch 86,1-3).

1.2 De herder
Een specifieke metafoor die we zien in het visioen van Henoch voor engelen is de herder, wat een veel voorkomende metafoor is in de Schrift. De betekenis ervan weerspiegelt de historische manier van leven van de Israëlieten. De metafoor van de herder in de Bijbel heeft echter geen exclusieve referentie. Het wordt meestal gebruikt om te verwijzen naar een leider van Israël, waarbij de schapen dienovereenkomstig verwijzen naar Israël. Buitenlands leiders worden ook wel een herder genoemd; Jeremia gebruikt deze metafoor bijvoorbeeld voor de Babylonische koning Nebukadnezar (Jeremia 43:12) en Jesaja gebruikt het voor de Perzische koning Cyrus (Jesaja 44:28). De herder en het schaap wordt ook gebruikt als metafoor voor een buitenlandse koning en zijn troepen (Jeremia 6:3). Voor één keer is het zelfs het beeld van de dood die de doden naar binnen leidt in de sjeool (Psalm 49:15). Yahuah zelf wordt ook gesymboliseerd als de herder (Jesaja. 40:28; Jeremia 31:9; Amos 3:12; Micha 7:14; Psalm 23:1-2; 28:9). Er is een opvallende overeenkomst tussen 1 Henoch 89:28, "Ik zag dat de Heer van de schapen hen weidde en voorzag van water en gras en ook het schaap dat hen leidde.", en Psalm 23.1-2, "De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets. Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren.". De metafoor van de herderskudde is dus geen eenvoudige vervanging voor een bepaald onderwerp; het is het idee van leiden en begeleiden, evenals dat van de herder zijn relatie met het schaap die wordt opgeroepen om naar verschillende dingen te verwijzen volgens context.

1.3 De ‘zeventig herders’.
De metafoor ‘zeventig herders’ in de dierenapocalyps is een niet verrassend, maar wel een creatieve gebruik van dit gemeenschappelijke symbool. De herder wordt in de canon van Bijbel niet eens één keer gebruikt om te verwijzen naar een engel, maar de uitleg van zeventig engelen die zeventig naties buiten Israël bewaken worden door de Schrift bevestigd. Genesis 10 geeft zeventig naties als afstammelingen van de drie zonen van Noach. Deuteronomium 32:8 in de LXX-vertaling leert dat Yahuah de volken verdeelde volgens het aantal engelen van Hem. De masoretische versie luidt 'zonen van Israël'; de LXX-versie wordt echter bevestigd door een fragment van de Dode Zeerol uit Deuteronomium, dat 'zonen van God' leest. Zie Olson, Henoch, pagina 200. Het boek Daniël impliceert een sterk geloof dat elke natie een engelenvorst heeft (Daniël 10:13, 21-22). Het visioen van Henoch koppelt daaraan een extra concept, dat van de zeventig herders van een ruimtelijk concept als ook een tijdelijk concept, dwz zeventig engelen die de leiding hebben over zeventig tijdsperioden. De dierenapocalyps biedt een unieke verklaring voor het buitensporige lijden van de israëlieten onder vreemde mogendheden: dat Yahuah Israël had gestraft voor het het doden van de profeten door hen onder het gezag van zeventig engelen te plaatsen, maar die engelen waren ongehoorzaamheid aan Yahuah, door meer schapen aan de 'wilde beesten' te schenken dan dat hun was opgedragen. Het idee dat Yahuah zijn kudde overlaat aan een slechte herder is ook terug te vinden in Zachari 11.16-17, evenals het idee dat Yahuah de slechte herders zal straffen die hun kudde in de steek laten.

2. Positieve dierlijke metaforen
Een reeks dieren symboliseren de mens in de droom van Henoch. Maar de enige positieve metaforen zijn de runderen en de schapen. Een eerste indruk van wat de twee soorten onderscheidt van de rest is dat ze waardevol zijn voor een samenleving waarvan het leven was gebaseerd op landbouw en veeteelt.

2.1 stieren, vaarzen en kalveren
Antediluviaanse mannen en vrouwen worden voorgesteld als stieren, vaarzen en kalveren, met als duidelijke uitzondering de nakomelingen van de gevallen engelen. Vanaf Jacob verdwenen stieren, om te worden vervangen door schapen en andere wilde beesten en vogels, tot de Messias, die wordt beschreven als een witte stier met grote horens; met hem hoorden alle andere witte stieren (1 Henoch 90:37-38). In de Bijbel worden de stier en verwante termen in verschillende contexten gebruikt, zowel positief als negatief om te verwijzen naar een reeks dingen, van koningen en prinsen tot stammen en naties. Met andere woorden, de stier als metafoor heeft een scala aan bijbehorende betekenissen die alleen door de context kunnen worden bepaald. Als het verwijst naar de stam van Jozef, duidt het op kracht (Deuteronomium 33:17); wanneer het op vijanden wordt gebruikt, suggereert het gevaar en wreedheid (Psalm 22:13).

Op andere momenten symboliseert de stier het ontuchtige en baldadig gedrag van naties zoals Egyptenaren, Edomieten of Babyloniërs (vergelijk Jeremia 30:18; 50:11; Maleachi 3.20; Hosea 10:11) Er is veel bewijs in de Schrift dat de oude Israëlieten onder de sterke invloed stonden van de Kanaänitische cultus van Baäl, die wordt voorgesteld als een stier. Het gouden kalf in Exodus 32 kan worden gezien als een voorbeeld om de worsteling van het geloof in één Elohim tegen de populaire cultus van Baäl te laten zien. En dit was niet alleen in de Kanaänitische cultuur het geval, in het hele oude Midden Oosten was de stier een algemeen symbool welke stond voor goden en het koninklijk huis. Macht en vruchtbaarheid zijn de twee belangrijkste kenmerken van de stier-metafoor. De Schrift laat zien dat hoewel de Israëlieten het algemene idee van kracht van de stier deelden, het nergens wordt geassocieerd als een weergave van vruchtbaarheid of het beeld van hun Elohim. Behalve bij het gouden kalf, echter werd dit direct bestraft. Met deze achtergrond zien we dat het droomvisioen van Henoch met daarin de stier als metafoor voor de patriarchen Abraham en Isaac in lijn is ligt culturele traditie en context van de Schrift. De mensheid werd in het begin voorgesteld als sterk, een toestand die aan het einde der tijden zal worden hersteld. De waarde van deze metafoor ligt niet alleen in het feit dat het een dier is dat zowel geschikt is om te eten als om te offeren (meer hierover hieronder), maar ook in de associatie met kracht, die de schapen-metafoor mist.

2.2 De kleuren - wit, rood en zwart
In het tijdperk van voor de zondvloed wordt moreel oordeel uitgevoerd door middel van kleur-metaforen, met een basisschema van wit, rood en zwart. Terwijl Adam een ​​witte stier was, was Abel een rode stier en Kaïn zwart. In het tijdperk na de zondvloed werden de drie zonen van Noach ook geïdentificeerd met kleuren: Sem was een witte stier, maar Cham was rood en Jafeth was zwart. De kleur wit wordt ook gebruikt voor de zoon van Adam, Seth, Abraham en Isaac, Jacob (witte ram), de goede engelen (witte mannen) en gelovigen die de Messias volgen / gehoorzamen en de Messias zelf. Wit symboliseert zuiverheid en gerechtigheid in de Schrift. Het is een kleur die wordt geassocieerd met Yahuah en engelen (zie bijvoorbeeld Daniel 7:9; 10:5; 12:6-7). Zwart staat in tegenstelling tot zonde en kwaad. Zwart en wit mag niet worden gezien in raciale termen, maar als de dichotomie van licht en duisternis. Rood daarentegen lijkt de associatie te hebben met bloedvergieten (bijvoorbeeld 2 Koningen 3:22; Jesaja 63:2). In Jesaja 1:18 wordt rood, niet zwart, dat in tegenstelling tot wit wordt geplaatst: "Kom nu, laten wij samen een rechtszaak voeren, zegt Yahuah. Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol." In deze context symboliseert rood ook zonde en ongerechtigheid. De metafoor van Abel als een rode stier doet natuurlijk denken aan de betekenis van bloedvergieten en als slachtoffer van moord.

2.3 Het schaap of ram
De metafoor van het schaap is nauw verwant aan die van de herder. De symboliek van de 'herder en het schaap' wordt in het oude Nabije Oosten vaak gebruikt om te verwijzen naar een koning en zijn volk. De Hebreeuwse cultuur is hierin geen uitzondering. In de Schrift is een kudde schapen met Yahuah als herder de meest voorkomende metafoor voor Israël (bijvoorbeeld Psalm 23), hoewel de herderskudde ook een koning als David kan zijn toegeschreven. Maar het is belangrijk om erop te wijzen dat het schaap in de Schrift echter geen exclusieve metafoor is voor Israël. Buitenlandse mensen worden ook beschreven als kuddes schapen onder hun leiders. In 1 Henoch is het schaap een metafoor voor Israël; moreel oordeel van de Israëlieten wordt gesymboliseerd door blindheid en afdwalen door afvalligheid. De blindheid doet denken aan een Leviticus, waarin staat dat beschadigde schapen niet voor het offer in aanmerking komen (Leviticus 22:22-25).

Vijf individuen worden vertegenwoordigd door de ram-metafoor in het visioen van Henoch: Jacob (1 Henoch 89:12, 14), Saul (1 Henoch 89:42), David (1 Henoch 89:45, 47), Salomo (1 Henoch 89:48) en Judas Makkabeüs (1 Henoch 90:9,13,31). Duidelijk vijf leiders van Israël. Het gebruik van de ram als term voor leiders wordt ook algemeen erkend in oude culturen uit het Nabije Oosten, als wel ook in de Hebreeuwse cultuur. In de Schrift worden zowel leiders van Israël als buitenlandse leiders beschreven als rammen. De meest bekende ram-metafoor in de Bijbel staat in Daniël 8.3-7, 20, waar Daniël een visioen heeft van een ram met twee horens, uitgelegd als het Perzische Rijk een Medisch Rijk. Nauw verwant aan de ram is de hoorn, een symbool voor macht en eer (Deuteronomium 33:17; Klaagliederen 2:3,17; Jeremia 48:25; 1 Samuël 2:1,10; 1 koningen 22:11) of agressieve heersers en koninkrijken (Daniël 7:7-8, 20-24; 8:3-9, 20-22 ) In het visioen van Henoch is de hoorn een metafoor voor de kracht, leiderschap en de militaire bekwaamheid van Israëlitische leiders

3 Negatieve dierlijke metaforen
Voor de zondvloed was de mensheid één kudde vee zonder raciale onderscheiding. Positief en negatief oordeel wordt weergegeven middels het kleurenschema wit, zwart en rood. Etnische onderscheidingen werden geïntroduceerd in het Ostdiluviaanse tijdperk na de drie zonen van Noach; vanaf dat moment wordt positieve en negatieve kenmerken vooral weerspiegeld in de keuze van dieren die voor verschillende rassen staan. Echter voor Noach zijn tijd worden er drie dieren gekozen om de ongeoorloofde nakomelingen van de gevallen engelen (sterren) en vrouwen op aarde te vertegenwoordigen.

3.1 De olifant, de kameel en de ezel.
De olifant wordt nooit genoemd in de Schrift; de kameel en de ezel verschijnen als gewone vee, maar met associaties van onrein zijn. Opvallend is dat de Aramese namen van deze drie dieren woordspelingen zijn op 'Nephilim', 'Gibborim' en 'Elioud', de gigantische nakomelingen van de gevallen engelen en de aardse vrouwen genoemd in 1 Henoch 7:2. De metaforen van de olifant en de kameel suggereren zeker de grootte en het buitensporig karakter van deze wezens. Alle drie de dieren zijn verwant aan het vee doordat ze herbivoren zijn, maar verschillen van de reine dieren doordat hun hoeven niet gespleten zijn. Dit is een beeld van gedeeltelijke menselijke oorsprong, daar de reuzen half mens en half engel waren.

3.2 De roofdieren en aaseters
In 1 Henoch 89:10 wordt een lijst van dieren gegeven om de naties te vertegenwoordigen die zijn voortgekomen uit de drie zonen van Noach: leeuwen, tijgers, wolven, honden, hyena's, wilde zwijnen, vossen, rotsdassen, varkens, valken, gieren, wouwen, adelaars en raven (Rotsdassen, varkens en valken zijn de enige drie soorten waarvan niet is vastgesteld dat ze een volk vertegenwoordigen). Uit de laatste twee witte stieren kwamen wilde ezels (van Abraham) en zwarte wilde zwijnen en schapen (van Isaac). Drie van deze metaforen voor heidense volken komen rechtstreeks uit de canon van de Bijbel: honden die verwijzen naar Filistijnen (1 Samuël 17:43), wilde ezels die verwijzen naar de Ismaëlieten (Genesis 16:12) en de leeuw die staat voor de Babyloniërs (Jeremia 4:7; 49:19; 50:17; 51:38). Ondanks deze directe ontleningen moeten de symbolen niet worden gezien als eenvoudige vervangingen. Om de leeuw als voorbeeld te nemen, hoewel het hier direct terug te voeren is naar de Schrift, is de leeuw nooit een eendimensionale metafoor voor Babylon. In de Schrift kan het een positief symbool zijn voor moed en kracht (1 Kronieken 12.8; Spreuken 28:1; 30:29-30 ), voor het koninklijk huis van Juda (Genesis 49:9-10; 1 Koningen 10:19-20 ), of voor Yahuah in zijn macht of in zijn toorn (1 Koningen 7:36; 13:24-28; 20:36; 2 koningen 17:25-26; Ezechiël 41:19; Amos 1:2; 3:8; Hosea 11:10; Joël 4:16; Jesaja 15:9; 31:4; Jeremia 5:6) . Anders kan het een negatief symbool zijn voor gevaarlijke buitenlandse mogendheden zoals Assyrië en Babylonië (Amos 3:10; Jesaja 5:29-30; Nahum 2:12-14; Jeremia 2:15; 4:7; 49:19; 50:17; 51:38). Ook kan het staan voor heimelijkheid en wreedheid (Psalm 7:3; 10:9; 17:12; 22:14; Jeremia 2:30 ). De leeuw als metafoor kan daarom een reeks verwante begrippen in de Hebreeuwse culturele achtergrond oproepen. De specifieke betekenis van een metafoor moet worden begrepen, afhankelijk van de context. Hetzelfde principe werkt ook voor de andere dierlijke metaforen.

Het is interessant om te zien hoe deze roofdieren en aaseters staan ten opzichte van de schapen. Hoewel ze in een negatief daglicht worden gesteld, worden de Ismaëlieten en Edomieten, die via Abraham en Isaak aan het Hebreeuwse volk verwant waren, voorgesteld door hoefdieren. Andere naties die Israël door onderdrukking en verovering kent, worden voorgesteld als wilde vleesetende beesten en aaseters. Naties bekend van de Vruchtbare Halve Maan met banden met Israël over land, zoals Assyriërs, Babyloniërs, Egyptenaren, Filistijnen, Arameeërs en Ammonieten, krijgen de symbolen van roofzuchtige zoogdieren. Dit terwijl de Macedonische, Ptolemeïsche en Seleucidische Griekse machten worden gesymboliseerd door gevaarlijke vogels, waarschijnlijk wijzend op hun afstand tot het land Israël en daarnaast waren hun aanvallen door middel van snelle bewegingen.

4 Reine en onreine dieren
Om het visioen goed te begrijpen is het criterium van gedomesticeerde versus wilde dieren duidelijk ontoereikend, evenals dat van carnivoren versus herbivoren, want waarom worden gedomesticeerde, niet-carnivore dieren zoals kamelen, ezels en varkens ook gebruikt als negatieve metaforen? Een belangrijk principe dat aan het werk in de droom van Henoch zijn de reine versus onrein dieren, ofwel het verschil wat gemaakt wordt in de Thora in Leviticus 11 en Deuteronomium 14.

Ik zal mij in dit artikel beperken tot de dieren en vogels welke we terugvinden in de dierenapocalyps en andere wezens weglaten die niet als metaforen worden gebruikt. In termen van de spijswetten moeten dieren die rein zijn over gespleten hoeven beschikken en herkauwen; een dier dat niet aan deze twee voorwaarden voldoet, is onrein. Dus de kameel is, hoewel hij herkauwt, onrein omdat kamelen geen gespleten hoeven hebben. Een soortgelijke logica moet worden toegepast op het varken, dat, hoewel bij varken de hoeven gespleten zijn, deze niet herkauwt (Leviticus 11:3-8; Deuteronomium 14:6-8). De os, het schaap, de geit en andere wilde soorten die aan de twee voorwaarden voldoen, zijn daarom rein en mogen worden gegeten (Deuteronomium 14:4-5). Alle zoolgangers onder al de dieren die op vier poten gaan, zijn onrein (Leviticus 11:27); dit omvat de carnivoren zoals de leeuw, de tijger, de luipaard, de wolf, de hond, de hyena enzovoort. Vogels zoals de adelaar, de gier, de wouw, de raaf, de uil, de havik, enzovoort zijn een gruwel (Leviticus 11:13-19; Deuteronomium 14.11-18). Niet alle reine dieren kunnen aan Yahuah worden geofferd; alleen het offeren van het vee van de kudde en het kleinvee is acceptabel (Leviticus 1:2). Als het offer van vogels is, zijn alleen tortelduifjes of duiven acceptabel (Leviticus 1:14). De metafoor van de stier en de schapen in de dierenapocalypse als positieve metaforen is duidelijk omdat ze worden gewaardeerd als reine dieren. Ook de toepassing van onreine dieren voor de heidense naties, waarvan er vele in de Thora worden beschreven, krijgt daarmee een diepere betekenis.

Wat was het begrip van Henoch van de betekenis van de wetten aangaande reine en onreine dieren? Ongetwijfeld is hij bekend geweest met wat hij geloofde dat Yahuah geboden had, namelijk niemand zijn ziel door een onrein dier of een onreine vogel tot een gruwel moest maken (Leviticus 20:25). De Thora (en daarmee onderscheid tussen rein en onreine dieren) was immers al bekend gemaakt aan de mensen van voor de zondvloed. In Genesis 8:20 lezen wij bijvoorbeeld wat Noach als eerste deed na de zondvloed, hij maakte een altaar om een "rein dier" te offeren. Kortom wist Henoch heel goed het verschil tussen rein (heilig) en onrein (zondig). Niemand mag zich tot een afschuw maken door onrein vlees te eten:

Leviticus 20:26 "U moet heilig voor Mij zijn, want Ik, Yahuah, ben heilig. Ik heb u van de volken afgezonderd om van Mij te zijn."

Deuteronomium 14:2 "Want u bent een heilig volk voor Yahuah, uw Elohim. Yahuah heeft ú uit alle volken die op de aardbodem zijn, uitgekozen om voor Hem een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is."

Dit zijn duidelijke verklaringen dat het aan de ene kant een wet van heiligheid betekent en aan de andere kant een herkenningsteken om Israël eruit te pikken als een volk met een unieke relatie met Yahuah. De metaforen van runderen en schapen zijn daarom aanwijzingen voor de uiting van deze bijzondere relatie. Door de onreine dieren in het visioen van Henoch wordt de status van Israël als Yahuah zijn uitverkoren volk extra bevestigd, ondanks haar grote ongeluk door toedoen van andere naties. Het visioen erkent de wrede onderdrukkingen die Israël onder buitenlandse machten heeft geleden, en tegelijkertijd plaatst het visioen een kritische houding ten opzichte van de moraliteit van het heidense volk. Naast heiligheid en afscheiding vertegenwoordigt de differentiatie van rein en onrein dan ook een ernstig moreel oordeel over de andere naties. Reine dieren vertegenwoordigen de geschapen orde, terwijl onreine dieren staan ​​voor krachten van chaos. In het visioen wordt de aandacht echter stevig gevestigt op kwade engelen welke de belangrijkste oorzaak zijn van deze wanorde, het zijn deze engelen die de heidense naties gebruiken om de reine dieren (Israël) pijn te doen. Dit wordt duidelijk aangetoond door het uiteindelijke oordeel van de gevallen engelen en de opstandige herders. De aan Henoch getoonde reine en onreine dieren geven daarmee een diepe betekenissen aan het visioen. Het kan worden geïnterpreteerd in termen van orde en chaos, maar is eerder een duidelijke indicatie van Israëls speciale relatie met Yahuah, haar slachtofferschap door andere naties, evenals haar morele oordeel over de heidenen.

Conclusie

Met het bovenstaande begrip van de metaforen in gedachten, wat voor kunnen we dan leren aangaande de geschiedschrijving is de dierenapocalyps Ten eerste ziet Henoch in zijn visioen de menselijke geschiedenis in tijdperken, visioen toont een patriarch in de metafoor van een witte stier om het begin van elk tijdperk weer te geven. Het eerste tijdperk begon met Adam, het tweede met Noach, en het derde en laatste tijdperk in de toekomst markeert het einde der tijden dat zal worden ingeluid door de Messias, ook vertegenwoordigd door een witte stier maar ditmaal met grote horens. Het allereerste begin, de bekende geschiedenis van Israël en het te verwachten einde van de wereld worden verteld in een doorlopende verhaallijn. Hoewel het eerste en tweede tijdperk gekenmerkt werden door geweld en misdaad aan de ene kant en lijden aan de andere kant, vertegenwoordigd door het rode kalf en het zwarte kalf. Het eindtijd tijdperk een wereld in volmaaktheid. Henoch ziet in zijn droom de toekomstige menselijke geschiedenis in het algemeen als een proces van geleidelijke achteruitgang. De stier vertegenwoordigt de kracht van de mensheid in het vroege tijdperk, dat later werd vervangen door andere minder sterke dieren. Etniciteit wordt pas in een later tijdperk geïntroduceerd, namelijk vanaf de zonen van Noach. Ondanks de verslechtering en wanhoop, ziet Henoch ook dat de de geschiedenis eindigt met een herstel van de mensheid in zijn oorspronkelijke staat. Dit herstel betreft alle mensen, niet alleen Israël. Vandaar alle verschillende soorten dieren worden getransformeerd en worden wit vee, opnieuw als één kudde zonder rassen differentiatie.

De boodschap van het visioen aan Henoch wordt volledig verteld met Israël in het middelpunt. Henoch droom van een wereld in een neerwaartse spiraal, daarin wordt Israël voorgesteld als afstammend van een ononderbroken lijn van witte stieren, van Adam tot Seth, Noach, Sem, Abraham en Isaak. De schapen, welke staan voor Israël, duiden op een exclusieve relatie met Yahuah, de Heer der schapen. De rest van de mensheid is eenvoudig georganiseerd rond hun relatie met Israël. Er is een scherp contrast tussen Israël als het enige reine dier en alle andere naties als onreine dieren. Het slachtofferschap van Israël door anderen naties wordt ook in beeld gebracht op het einde van Henoch zijn droom. Alle dieren komen het Nieuwe Jeruzalem binnen om respect te betuigen aan de schapen. Henoch zijn droom laat duidelijk zien dat Yahuah Zijn redding zich uitstrekt door Israël tot de hele mensheid. De Messias, voorgesteld als witte stier met grote hoorns, kwam uit Israël en bracht fundamentele verandering. Henoch zijn droom laat zien dat de menselijke geschiedenis onder anderen wordt gevormd door de komst van de gevallen engelen. Wat zich afspeelt in het aardse rijk is een direct gevolg van het doen en laten van engelen en demonische krachten op aarde. Hoewel mensen ook verantwoordelijk worden gehouden voor hun verkeerde morele oordeel, de oorzaak van het kwaad en buitensporig lijden wordt in het visioen uitgelegd als de corruptie van de gevallen sterren en de opstandige herders. Yahuah zelf grijpt in in de menselijke geschiedenis, hoewel niet elke keer wanneer mensen om hulp roepen. Hij handelde toen hij Israël uit Egypte leidde; hij liet ze tijdelijk in de steek vanwege hun afval; maar hij handelt opnieuw in de eindtijd om de mensheid recht te zetten.

Kon de droom in duidelijke taal worden verteld zonder het tonen van de metaforen? Misschien had het gekund, maar Yahuah weet het uiteraard beter. Er zit een waarde in de dierenapocalyps door volledig gebruik te maken van metaforen. Het neemt weg wat onvermijdelijk de hemelse en het aardse ruimte scheidt en het onthult de onzichtbare krachten die de menselijke geschiedenis drijven. Het brengt brengt de gevallen engelen naar buiten als spelers op hetzelfde podium, om in nauw contact met mensen te worden geplaatst, net zo hecht als in de relatie tussen herders en hun schapen.