Genade en barmhartigheid van Yahuah

Publicatie: December 2015

Inleiding

In de Thora legt Yahuah, de Schepper van hemel en aarde, vast dat Hij voor het volk Israël de enige Elohim is die hen, in zijn trouw aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob, bevrijdde uit Egypte. Naast of in plaats van Hem kan een mens daarom geen andere Elohim stellen. Het spreekt dan ook vanzelf dat er op afgoderij strenge straffen in het vooruitzicht worden gesteld. Tegelijkertijd zegt Hij toe barmhartig te zullen zijn voor wie Hem van harte liefhebben en bereidwillig zijn geboden houden: Exodus 20:1 Toen sprak Yahuah al deze woorden:

Exodus 20:1-6 "Ik ben Yahuah, uw Elohim , Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft. U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, Yahuah, uw Elohim, ben een na-ijverig Elohim, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn geboden in acht nemen." (vergelijk Deuteronomium 5:6 -10)

Yahuah Zijn barmhartigheid is onlosmakelijk verbonden met zijn goedertierenheid, zijn verbondstrouw of verbondsliefde. Door zich over zijn volk te ontfermen in tijd van nood, toont Hij zijn goedertierenheid, wordt Hij daadwerkelijk de Elohim die zegt te zijn wat Hij gezegd heeft te zullen zijn. Barmhartig zijn, of liever actief: barmhartigheid bewijzen, zich ontfermen enz., komt van zijn kant. Een mens is daarvan afhankelijk en mag op grond van het verbond daarom vragen. Hier ligt de grondslag van een belangrijk principe, dat we steeds weer tegenkomen in het Nieuwe Testament. Wie Yahuah Zijn geboden houdt of in oprecht berouw tot Hem bidt na gedane zonden, kan rekenen op zijn zegen en vergiffenis. Niet als loon waar hij recht op heeft om de goede daden die hij doet, maar als een geschenk dat Yahuah in zijn genade en barmhartigheid geeft:

Deuteronomium 13:17,18 “...opdat Yahuah … u barmhartigheid betone, Zich over u erbarme en u talrijk make, zoals Hij uw vaderen gezworen heeft; want dan luistert u naar de stem van Yahuah, uw Elohim, om al zijn geboden te onderhouden, die ik u heden opleg – door te doen wat recht is in de ogen van YHWH, uw Elohim."

Ook als Yahuah Zich met zijn eigenschappen, kenmerkend voor zijn naam, openbaart aan Mozes, begint Hij met te zeggen dat Hij barmhartig en genadig is. Dat is niet alleen een bevestiging van zijn eerder gedane belofte, maar op dat moment van groot belang om reden dat het volk zijn verbond met Hem had verbroken door een afgod, in de vorm van een gouden kalf, te maken en een feest ter ere daarvan te vieren. Dit is een zodanige overtreding van Yahuah Zijn verbond, dat zij de dood schuldig zijn. Maar omdat dit het einde zou betekenen van het volk Israël, op een enkele rechtvaardige na, waarmee Yahuah een nieuw begin zou kunnen maken, zou dit niet rechtvaardig zijn ten opzichte van Abraham, Isaak en Jakob en niet passen bij de naam, de reputatie die Yahuah heeft gekregen door de bevrijding van zijn volk uit Egypte. Daarom doet Mozes voorbede voor het volk en Yahuah zegt toe het vonnis niet direct te zullen voltrekken. Naar zijn belofte ontfermt Hij Zich over hen, met het doel hen de gelegenheid te geven berouw te tonen en zich tot Hem te bekeren. Dit is de proef of zij Yahuah Zijn genade en barmhartigheid waard zijn. Maar bij die gelegenheid maakt Hij hen wel duidelijk dat Hij, de Heilige Elohim, vanwege hun hardnekkige zondigheid en onheiligheid, niet in hun midden kan zijn:

Exodus 33:3,5 "… Ik zal in uw midden niet optrekken, daar u een hardnekkig volk bent, opdat Ik u niet onderweg vertere … Indien Ik ook maar één ogenblik in uw midden zou optrekken, zou Ik u vernietigen”

Mozes smeekt Yahuah echter hen niet te verlaten, maar wel met hen mee te gaan naar het beloofde land, want de aanwezigheid van Yahuah is, zoals hij inziet, het kenmerkende verschil tussen Israël en andere volken. Niet alleen vanwege het feit van zijn aanwezigheid als zodanig, maar ook dat zij, stervelingen die zij zijn, niet omkomen met de Elohim van hemel en aarde in hun midden:

Exodus 33:16 “Waaraan zal anders geweten worden, dat ik en uw volk genade in uw ogen gevonden hebben, dan doordat U met ons meegaat? Immers daardoor zijn ik en uw volk afgezonderd uit alle volken, die op de aardbodem zijn”

Yahuah belooft Mozes in zijn ontferming dat Hij zijn gebed zal verhoren. Als bewijs hiervoor zal hij iets zien van de heerlijkheid van Yahuah, die zijn naam voor hem zal uitroepen:

Exodus 33:19-20 "Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van Yahuah uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal. Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven."

Door een levenswijze, gekenmerkt door ongehoorzaamheid, afgoderij, bandeloosheid en geweld, verdient de mensheid als geheel de dood, ver van het aangezicht van Yahuah. Dat is al duidelijk na de zonde van Adam en Eva, en nu dus ook na de zonde van het volk Israël met het kalf. Als rechter moet Hij oordelen op grond van feiten, maar indien Hij alleen daaraan zal vasthouden zal geen mens behouden kunnen worden. Hij zal in zijn recht staan en rechtvaardig in zijn oordeel zijn, maar hoe zal dan zijn verbond met Abraham werkelijkheid worden? En waar zullen zijn liefde, zijn genade en barmhartigheid zijn, die Hij eveneens heeft toegezegd in zijn Thora. Als koning David op een gegeven moment straf heeft verdiend, overdenkt hij het verschil tussen mensen, die geen genade en barmhartigheid kennen in hun bestraffing van hun medemensen, en Yahuah:

2 Samuël 24:14 "Het is mij zeer bang te moede; laat ons toch vallen in de hand van Yahuah, want zijn barmhartigheid is groot, maar laat mij niet vallen in de hand van de mensen."

Op vele plaatsen in het Oude Testament vinden we herinneringen aan de bewijzen van genade en barmhartigheid, die Yahuah heeft gegeven in tijden dat zijn volk die niet verdiende. Wanneer zij door de straf op hun zonden zwaar te lijden hadden in verdrukking en moeite, en tot Hem riepen, ontfermde Yahuah Zich over hen. Een aantal indrukwekkende voorbeelden hiervan vinden wij in de boetegebeden van Nehemia en Daniël:

Nehemia 9:18-19 "Maar u bent een Elohim van vergeving, genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en hebt hen (Israël) niet verlaten. Zelfs toen zij zich een gouden kalf gemaakt hadden en zeiden: dit is uw Elohim, die u uit Egypte heeft gevoerd, en toen zij grote wandaden bedreven, hebt U toch in uw grote barmhartigheid hen niet in de woestijn verlaten."

Nehemia 9:28 "Zodra zij dan rust gekregen hadden, gingen zij weer kwaad doen voor uw aangezicht en U liet hen over aan de macht van hun vijanden, zodat die over hen heersten. Maar zij riepen u weer aan en U hoorde uit de hemel en redde hen naar uw barmhartigheid, vele malen."

Nehemia 9:31 "Maar in uw grote barmhartigheid hebt U niet voorgoed met hen afgerekend en hen niet verlaten, want U bent een genadig en barmhartig Elohim."

Daniël 9:9-10 "Bij Yahuah, onze Elohim, is barmhartigheid en vergeving, hoewel wij tegen Hem weerspannig zijn geweest, niet geluisterd hebben naar de stem van Yahuah, onze Elohim, en niet gewandeld hebben naar de wetten, die Hij ons gegeven heeft door de dienst van zijn knechten, de profeten.

Daniël 9:18-19 "Neig, mijn Elohim, uw oor en hoor; open uw ogen en zie onze verwoestingen en de stad waarover uw naam is uitgeroepen; want niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekgebeden voor U uit, maar op grond van uw grote barmhartigheden. O Yahuah, hoor! O Yahuah, vergeef! O Yahuah, merk op! Treed handelend op…"

Yahuah ontfermt Zich - op grond van zijn liefde, genade en barmhartigheid - vrijwillig over mensen van goede wil. Mensen die weliswaar niet volmaakt zijn, maar hun zonden belijden, zich van Hem afhankelijk stellen, en alles doen wat in hun vermogen ligt om niet te zondigen. Zij hebben daarbij geen recht op Yahuah Zijn genade, want ondanks hun inspanning zijn zij immers niet helemaal zonder zonde en verdienen zij toch nog de dood. Maar Yahuah schenkt zijn genade op grond van geloof in Hem. Een geloof dat onder andere tot uitdrukking komt in gebeden waarin zij zich afhankelijk stellen van Hem. Daarbij geldt Yahuah Zijn genade niet alleen voor wie behoren tot het volk Israël, maar voor alle mensen die zich in oprechtheid en waarheid tot Hem komen. Want Yahuah is de Elohim van alle mensen, ook van jou en mij. Ook wij mogen de rust en de blijdschap hebben van verhoring van gebeden, in zijn ontferming wanneer wij onze zonden voor Hem beleden, en daarvoor vergeving gevraagd hebben:

Psalm 86:15-16 "Maar U, Here, bent een barmhartig en genadig Elohim, lankmoedig en groot van goedertierenheid en trouw. Wend U tot mij en wees mij genadig, verleen uw knecht uw sterkte, verlos de zoon van uw dienstmaagd."

Psalm 51:3-6 "Wees mij genadig, o Elohim, naar uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid; was mij geheel van mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig voor mij. Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in uw ogen, opdat U rechtvaardig blijkt in uw uitspraak, zuiver in uw gericht."

Door gebeden te verhoren en zelfs meer dan dat: door ongevraagd zijn goedertierenheid te gedenken, is Yahuah de Ontfermer over zijn volk. Voortdurend zoekt Hij hen om hen te verlossen en te zegenen:

Jesaja 54:10 "Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, Yahuah."

Ook wat de toekomst van zijn verstrooide volk betreft, heeft Hij beloofd hun Ontfermer te zijn:

Jesaja 30:18 "Daarom verlangt Yahuah ernaar u genadig te zijn, en daarom zal Hij Zich verheffen en Zich over u ontfermen, want Yahuah is een Elohim van recht; welzalig allen die op Hem wachten."

Jesaja 54:7-8 "Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, Yahuah."

Jesaja 14:1 "Want Yahuah zal Zich over Jakob ontfermen en nog zal Hij Israël verkiezen en ze op hun eigen bodem doen wonen."

Jesaja 49:8-13 "Aan de wegen zullen zij weiden … zij zullen hongeren noch dorsten … want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voeren aan waterbronnen … want Yahuah heeft zijn volk getroost en Zich over zijn ellendigen ontfermd."

Het bewijs, de garantie, dat Yahuah dit doet, is de verschijning van zijn Zoon Yahusha de Messias. Hij is gekomen om door zijn bloed zondaars te reinigen, zodat Yahuah in hun midden zal kunnen zijn. De wonderen van Yahusha zijn een beeld van Yahuah Zijn verlossingswerk. Zo vinden we al in het eerste hoofdstuk van het evangelie naar Marcus, dat Hij uit zijn innerlijke barmhartigheid een melaatse, een onreine die buiten de gemeenschap moest leven, op zijn smeekbede geneest, zodat deze weer rein wordt. Let op: de man gelooft dat Yahusha het kan, maar gaat niet uit van zijn eigen wil, maar van Yahusha Zijn wil:

Marcus 1:40-42 "Een melaatse kwam tot Hem, die voor Hem op de knieën viel, en smekende tot Hem zei: Indien U wilt, kunt U mij reinigen. En met barmhartigheid bewogen, strekte Hij zijn hand uit, raakte hem aan en zei tot hem: Ik wil het, word rein! En terstond verliet hem de melaatsheid en hij werd rein."

Zo wordt een begin gemaakt met de vervulling van het woord van Yahuah, dat Hij zou omzien naar zijn volk om het te herstellen in zijn verbond. Door de Rucah hebben Maria en Zacharias dit gezien:

Lucas 1:54-55 "Hij (Yahuah) heeft Zich Israël, zijn knecht, aangetrokken, om te gedenken aan barmhartigheid - gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen – voor Abraham en zijn nageslacht in eeuwigheid."

Lucas 1:68-78 "Geloofd zij Yahuah, de Elohim van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht, en heeft ons een hoorn des heils (een koning) opgericht, in het huis van David, zijn knecht … om ons te redden van onze vijanden … om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken, de eed, die Hij zwoer aan Abraham, onze vader … om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving van hun zonden, door de innerlijke barmhartigheid van onze Elohim, waarmee de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien."

De apostelen Johannes en Paulus stellen Yahusha voor als de verschijning, het vleesgeworden Woord van Yahuah (dus niet Yahuah Zelf) genade:

Johannes 1:14-17 "Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid … immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; want de wet is door Mozes gegeven, de genade en waarheid zijn door Yahusha de Messias gekomen."

Titus 2:11-14 "Want de genade van Yahuah is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van onze grote Elohim: Yahusha de Messias, die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een volk, volijverig in goede werken."

Romeinen 5:15 "Maar het is met de genadegave niet zo als met de overtreding; want indien door de overtreding van die ene zeer velen gestorven zijn, veel meer is de genade van Yahuah en de gave, bestaande in de genade van de ene mens, Yahusha de Messias, voor zeer velen overvloedig geworden."

Omdat de mens niet in staat is Yahuah Zijn wil op volmaakte wijze te doen, heeft Hij gesproken over zijn genade waardoor Hij ons wil rechtvaardigen op grond van geloof in plaats van werken:

Romeinen 3:21-25 "Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid van Yahuah openbaar geworden … door het geloof in Yahusha de Messias, voor allen die geloven, want er is geen onderscheid. Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid van Yahuah, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Yahusha de Messias. Hem heeft Yahuah voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed …"

De schrijver van de brief aan de Hebreeën roept ons daarom op tot Hem te gaan, nu Hij ten behoeve van ons in de hemel optreedt als Hogepriester, die verzoening bewerkt voor allen die geloven:

Hebreeën 4:16 "Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd."